Heidegger and the Essence of Dasein

Being and Time betoogt dat wij, als Dasein, niet gedefinieerd worden door wat we zijn, maar door onze manier van bestaan, onze “existentiell possibilities”. Ik diagnosticeer en reageer op een interpretatief dilemma dat voortkomt uit Heideggers dubbelzinnige gebruik van deze laatste term. De meeste lezingen leggen de nadruk op de specifieke betekenis ervan, door te stellen dat Dasein geen algemene essentie heeft en in plaats daarvan wordt bepaald door een historisch contingente manier om zichzelf en de betekenis van het zijn in het algemeen te begrijpen. Maar dit verklaart niet in welke zin Zijn en Tijd een werk van fundamentele ontologie is, dat uitmondt in Heideggers bewering dat hij de betekenis van Daseins wezen heeft gevonden in het concept van de oorspronkelijke tijdelijkheid. Aan de andere kant is Heidegger bij lezingen die de nadruk leggen op de algemene betekenis van “existentiell possibilities” op een vruchteloze zoektocht naar de transcendentale voorwaarden die noodzakelijk zijn voor het bestaan van Dasein, die lijkt te stranden op de bewering dat Dasein constitutief geworpen, factisch en “in-every-case-mine” is. Beide lezingen zijn problematisch en komen volgens mij voort uit het onvermogen om de ontologisch unieke relatie tussen de specifieke en algemene aspecten van Daseins essentie te ontwarren en te verklaren. Ik betoog dat we deze relatie, Heideggers methode om deze te onderzoeken, en de zin waarin Dasein een essentie heeft die openstaat voor filosofisch onderzoek, beter kunnen verklaren als we Being and Time’s ontologie van Dasein lezen in termen van wat Anton Ford “categoriale” genus-soort-relaties noemt.

Leave a Reply