Grant Green
Grant Green werd op 6 juni 1935 geboren in St. Louis, Missouri als zoon van John en Martha Green. Zijn vader was op verschillende momenten arbeider en politieagent in Saint Louis.
Green trad voor het eerst professioneel op toen hij 13 jaar oud was, als lid van een gospelmuziekensemble. Zijn invloeden waren Charlie Christian, Charlie Parker, Lester Young, en Jimmy Raney, hij speelde eerst boogie-woogie voordat hij overging op jazz. Zijn eerste opnames in St. Louis waren met tenorsaxofonist Jimmy Forrest voor het United label, waar Green speelde naast drummer Elvin Jones. Green nam met Jones verschillende albums op in het midden van de jaren 1960. In 1959 ontdekte Lou Donaldson dat Green in een bar in St. Louis speelde en huurde hem in voor zijn tourende band. Green verhuisde ergens in 1959-60 naar New York.
Lou Donaldson stelde Green voor aan Alfred Lion van Blue Note Records. Lion was zo onder de indruk dat, in plaats van Green eerst als sideman te gebruiken, zoals gebruikelijk was bij Blue Note, Lion regelde dat hij aanvankelijk als groepsleider zou worden opgenomen. Vanwege Green’s gebrek aan zelfvertrouwen werd de eerste opnamesessie echter pas in 2001 uitgebracht als First Session.
Ondanks het in de ijskast zetten van zijn eerste sessie, zou Green’s opnamerelatie met Blue Note, op een paar uitzonderingen na, de hele jaren zestig duren. Van 1961 tot 1965 verscheen Green vaker op Blue Note LP’s, als leider of als sideman, dan wie dan ook. Green’s eerste album als leider was Grant’s First Stand. Deze werd in hetzelfde jaar gevolgd door Green Street en Grant Stand. Grant werd in 1962 uitgeroepen tot beste nieuwe ster in de Down Beat critics’ poll. Hij bood vaak ondersteuning aan de andere belangrijke musici op Blue Note, waaronder de saxofonisten Hank Mobley, Ike Quebec, Stanley Turrentine en organist Larry Young.
Sunday Mornin’ , The Latin Bit en Feelin’ the Spirit zijn allemaal losse conceptalbums, elk met een muzikaal thema of stijl: respectievelijk gospel, latin en spirituals. Grant heeft zijn meer commerciële data in deze periode altijd met artistiek succes uitgevoerd. Idle Moments (1963), met Joe Henderson en Bobby Hutcherson, en Solid (1964), worden door professionele jazzcritici omschreven als twee van Green’s beste opnamen.
Veel van Grant Green’s opnamen werden niet tijdens zijn leven uitgebracht. Daartoe behoren verschillende albums met pianist Sonny Clark, opgenomen in 1961-1962, en twee albums uit 1964 (Matador en Solid) waarop McCoy Tyner en Elvin Jones van het John Coltrane Quartet te horen waren. In 1966 verliet Green Blue Note en nam op voor verschillende andere labels, waaronder Verve. Van 1967 tot 1969 was Green grotendeels inactief vanwege persoonlijke problemen en de gevolgen van een heroïneverslaving. In 1969 keerde Green terug met een nieuwe funk-influenced band. Zijn opnamen uit deze periode omvatten het commercieel succesvolle Green Is Beautiful en de soundtrack van de film The Final Comedown.
Green verliet Blue Note weer in 1974 en de opnamen die hij daarna bij andere labels maakte, verdelen de meningen: sommigen beschouwen Green als de ‘Vader van de Acid Jazz’ (en zijn late opnamen zijn gesampled door artiesten als US3, A Tribe Called Quest en Public Enemy), terwijl anderen ze hebben verworpen (reissue producer Michael Cuscuna schreef in de sleeve notes voor het album Matador: “During the 1970s made some pretty lame records”).
Green bracht een groot deel van 1978 in het ziekenhuis door en ging, tegen het advies van artsen in, weer de weg op om geld te verdienen. Terwijl hij in New York was voor een optreden in George Benson’s Breezin’ Lounge, zakte hij in zijn auto in elkaar door een hartaanval en overleed op 31 januari 1979. Hij werd begraven op Greenwood Cemetery in zijn geboorteplaats St. Louis, Missouri, en werd overleefd door zes kinderen. Sinds Green’s dood is zijn reputatie gegroeid en bestaan er vele compilaties, van zowel zijn vroegere (post-bop/straight ahead en soul jazz) als latere (funkier/dancefloor jazz) periodes.
Leave a Reply