Genesis Hoofdstuk 42
A. De zonen van Jakob komen naar Egypte.
1. (1-4) Jakob stuurt zijn zonen naar Egypte om graan te kopen.
Toen Jakob zag dat er graan was in Egypte, zei Jakob tegen zijn zonen: “Waarom kijken jullie elkaar aan?” En hij zei: “Voorwaar, ik heb gehoord dat er graan is in Egypte; gaat daarheen en koopt daar voor ons, opdat wij leven en niet sterven.” Dus gingen Jozefs tien broers naar Egypte om graan te kopen. Maar Jakob zond Jozefs broer Benjamin niet met zijn broers mee, want hij zeide: “Opdat hem geen ramp overkomt.”
a. Toen Jakob zag dat er graan was in Egypte: Wij hebben reden om te geloven (op grond van Genesis 45:11) dat dit gebeurde in het eerste jaar van de hongersnood. Het duurde niet lang of de grote problemen van de wereld vonden hun weg naar het huis van Jakob. De hongersnood was niet alleen een wereldprobleem; het was een familieprobleem voor Jakob.
b. Waarom kijken jullie elkaar aan: Jakob merkte een vreemde uitdrukking op bij de broers toen Egypte werd genoemd, omdat de broers wisten dat het waarschijnlijk was dat Jozef daar als slaaf was verkocht. Hun geweten maakte dat zij zich vreselijk voelden telkens wanneer Egypte werd genoemd.
i. “De vader heeft de blik van verbijstering in de gezichten van zijn zonen opgemerkt… letterlijk betekent de uitdrukking: ‘de een vragend naar de ander kijken’.” (Leupold)
ii. “Het woord Egypte moet in hun oren hebben geklonken als het woord touw in het huis van een man die zichzelf heeft opgehangen.” (Barnhouse)
iii. Jozefs broers leefden 20 jaar lang met een vreselijk geheim. Zij spraken er nooit over, maar het verliet hen nooit. Elke verwijzing naar Jozef of Egypte bracht het schuldgevoel terug. Zij moesten bevrijd worden van de macht van hun verschrikkelijke geheim.
c. Opdat hem geen ramp zou overkomen: Omdat hij Jozef zo’n 20 jaar eerder had verloren, leefde Jakob in voortdurende angst dat hij ook Benjamin zou verliezen – de andere zoon van zijn favoriete vrouw, Rachel. Hij hield een nauw, beschermend oog op Benjamin.
d. Jakob stuurde Jozefs broer Benjamin niet: In overeenstemming met deze houding eiste hij dat Benjamin achter zou blijven. Hoewel hij 11 zonen had, was er slechts één een zoon van zijn geliefde en overleden vrouw Rachel, en Jakob voelde dat hij hem moest beschermen.
i. Als Jacob het maar wist. Kon hij maar vertrouwen op de hand van God, die hij niet kon zien! In feite was de enige reden dat er graan in Egypte was om in hun behoeften te voorzien, dat God Jozef vóór hen allen had gezonden. God wist wat Hij deed.
ii. Hongersnood is geen goede zaak, maar God gebruikte het. God kan en zal materiële nood en gebrek in ons leven gebruiken om ons dingen te laten doen die we normaal nooit zouden doen. Normaal gesproken zouden de broers nooit naar Egypte gaan; maar de nood dreef hen naar Egypte.
2. (5-6) De zonen van Jakob buigen zich voor Jozef.
En de zonen van Israël gingen om graan te kopen onder hen die reisden, want er was hongersnood in het land Kanaän. Jozef nu was landvoogd over het land, en hij was het, die verkocht aan al het volk des lands. En Jozefs broeders kwamen en bogen zich voor hem neder met hun aangezichten ter aarde.
a. Bogen zich voor hem neer met hun gezicht naar de aarde: Zij wisten dat in deze tijd van hongersnood hun leven letterlijk afhing van deze Egyptische functionaris; daarom betoonden zij hem grote eerbied door zich te buigen.
b. Met hun gezichten naar de aarde: De volgende verzen zullen ons vertellen dat Jozef zich de droom herinnerde die hij zo’n 20 jaar eerder had, dat zijn broers voor hem zouden buigen (Genesis 37:5-8).
i. Toen Jozefs broers moord tegen hem beraamden en hem als slaaf verkochten, deden zij dit met de specifieke bedoeling om zijn dromen te verijdelen (Genesis 37:19-20). In plaats daarvan voorzagen zij, door Jozef naar Egypte te sturen, in de manier waarop de dromen zouden worden vervuld.
ii. De grote en glorieuze waarheid van Gods voorzienigheid is dat Hij de slechte daden van de mens jegens ons kan en zal gebruiken om Zijn goede plan te bevorderen. Dit rechtvaardigt nooit het kwaad van de mens, maar het betekent dat Gods wijsheid en goedheid groter zijn dan het kwaad van de mens. Zeker, de toorn van de mens zal U loven (Psalm 76:10).
3. (7-8) Jozef herkent zijn broers.
Joseph zag zijn broers en herkende hen, maar hij gedroeg zich als een vreemdeling voor hen en sprak ruw tegen hen. Toen zei hij tegen hen: “Waar komen jullie vandaan?” En zij zeiden: “Uit het land Kanaän om voedsel te kopen.” Dus Jozef herkende zijn broers, maar zij herkenden hem niet.
a. Jozef zag zijn broers en herkende hen, maar hij gedroeg zich als een vreemdeling: Jozef sprak door een tolk (hij wilde nog niet onthullen dat hij Hebreeuws sprak), en onthulde zijn identiteit niet aan zijn broers, maar behandelde hen in plaats daarvan ruw.
i. Jozef deed dit geleid door de Heilige Geest. Denk aan wat zij over Jozef zeiden in Genesis 41:38: Is er zo iemand te vinden als deze, een man in wie de Geest van God is? Dit was geen wraak of het mes verdraaien.
ii. Het had allemaal heel anders kunnen lopen, maar God plande het op deze manier, niet alleen om hen van de hongersnood te redden, maar om de relatie met Jozef terecht te herstellen.
b. Jozef herkende zijn broers, maar zij herkenden hem niet: Hierin is Jozef een ander beeld van Jezus. Jezus ziet wie wij zijn lang voordat wij zien wie Hij is. Hij herkent jou – en Jezus houdt nog steeds van je.
4. (9-17) Jozef ondervraagt zijn broers en zet hen in de gevangenis.
Toen herinnerde Jozef zich de dromen die hij over hen gedroomd had, en hij zei tegen hen: “Jullie zijn verspieders! Jullie zijn gekomen om de naaktheid van het land te zien!” En zij zeiden tot hem: “Neen, mijn heer, maar uw dienaren zijn gekomen om voedsel te kopen. “Wij zijn allen ééns mans zonen; wij zijn eerlijke mensen; uw dienaren zijn geen spionnen.” Hij zei tot hen: “Nee, maar jullie zijn gekomen om de naaktheid van het land te zien.” En zij zeiden: “Uw dienaren zijn twaalf broers, de zonen van één man in het land Kanaän; en in feite is de jongste nu bij onze vader, en één is er niet meer.” Maar Jozef zeide tot hen: Het is zooals ik tot u gesproken heb, zeggende: Gij zijt verspieders! Op deze wijze zult gij beproefd worden: Bij het leven van Farao, gij zult deze plaats niet verlaten, tenzij uw jongste broeder hier komt. Zendt een uwer, en laat hem uw broeder brengen; en gij zult in de gevangenis worden opgesloten, opdat men uwe woorden moge beproeven, om te zien of gij waarheid spreekt; of anders, bij het leven van Pharao, waarlijk gij zijt spionnen!” Aldus zette hij hen allen tezamen drie dagen in de gevangenis.
a. Toen herinnerde Jozef zich de dromen, die hij over hen gedroomd had: Jozef speelde geen spelletjes met zijn belagers. Sommige commentatoren geloven dat als het aan Jozef had gelegen, hij zich toen en daar aan zijn broers zou hebben geopenbaard. Maar God riep de dromen weer voor zijn geest en leidde hem om een instrument te zijn voor de correctie en het herstel van de broers.
i. God kan, en moet, soms manieren gebruiken waarvan wij denken dat ze hard zijn om ons te roepen om te gaan naar waar Hij wil dat we zijn. We moeten het nooit kwalijk nemen, want het was de hardheid van ons hart die erom vroeg. Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu houd ik Uw woord (Psalm 119:67).
b. Men is niet meer: Dit was een leugen en de broers wisten het. Zij hadden alle reden om te geloven dat Jozef niet dood was, maar veroordeeld tot een leven van slavernij. Misschien hadden zij de leugen zo vaak tegen zichzelf herhaald dat zij hem waren gaan geloven.
i. Zeggen dat Jozef dood was, maakte hem nog niet dood. Zeggen dat Jezus niet leeft, maakt Hem niet dood. Jezus leeft en is onder ons.
5. (18-20) Jozef geeft de voorwaarden voor hun vrijlating uit de gevangenis.
Toen zei Jozef tot hen op de derde dag: “Doe dit en leef, want ik vrees God: Indien gij eerlijke mannen zijt, laat dan een uwer broeders in uw gevangenhuis opgesloten worden; maar gij, gaat heen en draagt graan voor de hongersnood uwer huizen. En breng uw jongste broeder tot mij; zo zal uw woord bewaarheid worden, en gij zult niet sterven.” En zij deden alzo.
a. Doe dit en blijf leven: Na drie dagen in een Egyptische gevangenis te hebben gezeten, waren de broers bereid in te stemmen met alles wat Jozef van hen verlangde. Zij waren vernederd, en zouden naar Jozefs eisen luisteren. Hij had de woorden des levens.
b. Ik vrees God: Jozef wilde niet zozeer dat zijn broers hem zouden vrezen, als wel dat zijn broers hem zouden vertrouwen. Als de broers wijs genoeg waren om te overwegen wat dit werkelijk betekende, zou het een grote troost voor hen zijn.
c. Als jullie eerlijke mannen zijn: Jozefs eis was duidelijk. Zij moesten bewijzen dat zij geen spionnen waren door te bewijzen dat zij eerlijk waren en dat zij de waarheid vertelden over de broer thuis. De broers stemden hiermee in (zij deden dit), maar slechts met tegenzin, omdat zij wisten dat hun vader Benjamin nooit van huis zou willen laten gaan.
6. (21-24) Het schuldige geweten van Jozefs broers aan het werk.
Toen zeiden zij tot elkander: “Wij zijn waarlijk schuldig aan onze broeder, want wij zagen de benauwdheid zijner ziel, toen hij ons smeekte, en wij wilden niet horen; daarom is deze benauwdheid over ons gekomen.” En Ruben antwoordde hun, zeggende: Heb ik niet tot u gesproken, zeggende: Zondig niet tegen den jongen, en gij wilde niet luisteren? Daarom zie, zijn bloed wordt nu van ons geëist.” Maar zij wisten niet, dat Jozef hen verstond, want hij sprak tot hen door een tolk. En hij wendde zich van hen af en weende. Toen keerde hij weer naar hen terug en sprak met hen. En hij nam Simeon van hen weg en bond hem vast voor hun ogen.
a. Wij zijn waarlijk schuldig aan onze broeder: Hun schuldige geweten vertelde hen dat deze ingewikkelde puinhoop te wijten was aan de manier waarop zij Jozef eerder hadden behandeld. Dit was een goed teken. De snelheid waarmee zij deze gebeurtenissen in verband brachten met hun zonde tegen Jozef betekende dat zij zich die zonde vaak herinnerden.
i. Er was geen volkomen logisch verband tussen hun huidige situatie en hun eerdere behandeling van Jozef, maar een schuldig geweten ziet elke moeilijkheid als de straf van de zonde.
ii. De regering van de Verenigde Staten heeft iets dat het Federale Gewetensfonds heet, dat geld verzamelt dat mensen inzenden omdat ze weten dat ze de regering op de een of andere manier hebben bedrogen. Mensen hebben geld gestuurd omdat ze legerdekens meenamen als souvenirs, omdat ze de porto of de inkomstenbelasting bedrogen hadden. Maar onze gewetens zijn berucht zwak of corrupt. Een man schreef de belastingdienst en zei: “Ik heb gefraudeerd met mijn belastingen en kan ’s nachts niet slapen. Hier is een cheque van 100 dollar. Als ik nog steeds niet kan slapen, stuur ik de rest van mijn schuld.”
b. Daarom is deze benauwdheid over ons gekomen: In deze woorden horen we het geweten van de broeders aan het werk. Sommigen beschrijven het geweten als de zonnewijzer van de ziel. Het geeft de tijd goed aan als er licht is, maar in de duisternis heeft het geen nut. s Nachts kun je met een zaklamp op een zonnewijzer schijnen en hem laten lezen wanneer je maar wilt. Wanneer het zonlicht van Gods woord op ons geweten schijnt, is het betrouwbaar en geloofwaardig; afgezien daarvan is het niet altijd betrouwbaar.
i. Anders kan ons geweten zijn als een circusgetrainde poedel. Fluit één keer en het staat op. Fluit twee keer, en het rolt om. Fluit een derde keer, en het speelt dood.
c. Hij keerde zich van hen af en weende: Jozef werd overmand door emotie toen hij dit werk van God in het geweten van zijn broers zag en begreep. God moest een diep werk doen in de harten van deze broers om de relatie te kunnen verzoenen.
i. Er kon geen snelle en gemakkelijke, “Het spijt ons, Jozef!” in deze situatie zijn. God leidde de gebeurtenissen zo dat de broers hun zonde duidelijk zagen en volledig berouw toonden voordat Jozef werd geopenbaard en de relatie werd hersteld.
ii. Maar zelfs vóór het herstel stond Jozef zich niet toe gebonden te zijn door bitterheid en haat. Hij hield nog steeds van zijn broers en wilde bij hen zijn (hij keerde weer naar hen terug en sprak met hen). Hij was niet blij met hun ellende, maar wist dat het op een bepaalde manier noodzakelijk was.
d. Hij nam Simeon van hen weg en bond hem voor hun ogen vast: In een levendige en gedenkwaardige scène bond Jozef Simeon vast en hield hem als gevangene om de terugkeer van de broers met Benjamin te garanderen. Simeon werd niet genoemd als iemand die een prominente rol speelde bij de verkoop van Jozef, zoals Ruben en Juda (Genesis 37:21-28), dus we weten niet precies waarom Simeon werd uitgekozen. Misschien was hij vrijwilliger.
B. Jakobs zonen keren huiswaarts naar Kanaän.
1. (25-26) Jozef geeft het geld terug dat de broers voor het graan hadden betaald.
Toen gaf Jozef bevel hun zakken met graan te vullen, een iegelijk zijn geld in zijn zak terug te geven, en hun proviand voor de reis te geven. Aldus deed hij voor hen. Aldus laadden zij hun ezels met het graan en vertrokken van daar.
a. Jozef gaf een bevel: De gebeurtenissen die volgen waren geen ongeluk noch een vergissing, maar iets dat Jozef gebood. Of hij zich er nu bewust van was of niet, God leidde deze geestvervulde man (Genesis 41:38) om enkele vreemde dingen te doen die ware berouw en verzoening met de broers teweeg zouden brengen.
i. God werkte Zijn plan door Jozef. Dit was niet alleen alsof Jozef practical jokes uithaalde met zijn broers of alleen maar probeerde om hem het leven zuur te maken. We weten niet in hoeverre hij het aanvoelde, maar dit alles werd door God geleid.
b. Het teruggeven van ieders geld aan zijn zak: Dit was een onverwachte en wonderbare zegen. Het graan moest duur zijn, en Jozef stopte hun geld terug in de zakken graan die voor elke broeder waren aangewezen.
c. En om hen proviand voor de reis te geven: Jozef gaf hun meer dan hun geld terug; hij gaf hun ook wat zij nodig hadden voor de reis. Hij zorgde voor hen van begin tot eind.
i. Het geld was verborgen en zou pas later ontdekt worden. We kunnen aannemen dat de proviand onmiddellijk en openlijk werd gegeven (anders zou het van weinig nut zijn geweest). Jozef gaf hun wat zij nodig hadden om rond te komen, maar ook veel schatten daarbuiten.
ii. Jozef deed dit voor zijn broers voordat zij zich met hem verzoend hadden. Zij hadden nog geen berouw of vergiffenis gevraagd – toch hield Hij van hen en zorgde voor hen. Hij gaf aan hen en zij wisten het niet eens!
iii. Op dezelfde manier geeft Jezus ons onverwachte, onverdiende zegeningen. Sommige zijn duidelijk en op voorhand, en sommige zijn verborgen om later ontdekt te worden – maar Hij geeft aan ons zelfs voordat we met Hem verzoend waren.
– Er zit extra in de zak.
– Jezus gaf aan ons en we wisten het niet eens.
– Jezus heeft nu gaven voor ons en wij weten het niet eens.
2. (27-28) De broers vinden hun geld terug.
Maar toen een van hen zijn zak opende om zijn ezel in het kampement voer te geven, zag hij zijn geld; en daar was het, in de mond van zijn zak. En hij zeide tot zijn broeders: Mijn geld is wedergekregen, en daar is het, in mijn zak!” Toen bezweek hun hart en zij werden bang en zeiden tot elkander: “Wat heeft God ons gedaan?”
a. Hij zag zijn geld; en daar was het, in de mond van zijn zak: Dit was een enorme schok voor de broers. Er wordt niet gezegd welke het was, maar het was een van de negen (denk eraan, Simeon was gevangen genomen). Het laatste wat zij verwachtten was hun geld terug te zien.
i. Dit was een test – niet van Jozef – maar van God. Wat zouden ze met het geld doen? Wat zou er over hun hart geopenbaard worden?
– Het bedrieglijke hart zou het verbergen.
– Het liegende hart zou er een verhaal over verzinnen.
– Het trotse hart zou denken dat het het verdiende.
– Het oppervlakkige hart zou er niets van denken.
ii. Wij worden getest door wat Jezus ons geeft – en Jezus test het hart. Wat we doen is belangrijk, maar God gaat dieper dan de handeling zelf en wil niet alleen ons gedrag ontwikkelen, maar ook ons karakter.
b. Hun hart liet hen in de steek en zij waren bang: Dit was vreemd. Het was alsof zij zojuist de loterij hadden gewonnen, maar zij waren helemaal niet gelukkig. In plaats daarvan waren ze bang. Ze waren zo bang dat hun hart hen in de steek liet en ze er met elkaar over moesten praten.
– Ze waren bang, en ze wisten er maar een deel van. ze ontdekten alleen het geld in de zak van één broer. We weten niet waarom ze niet meteen de andere zakken controleerden, maar dat deden ze niet.
– Ze waren bang, want ze werden al verdacht als spionnen. Nu konden zij ook als dieven beschuldigd worden.
– Zij waren bang, vanwege hun schuldige geweten.
c. Wat is dit, dat God met ons gedaan heeft: Hun geweten was onder zo’n grote gebondenheid, dat zij zelfs iets goeds als straf van God beschouwden. Een schuldig geweten weet zelfs niet hoe het met gaven van God moet omgaan.
i. Totdat we met Jezus verzoend zijn, weten we meestal niet wat we met Gods gaven moeten doen.
3. (29-34) De broers keren terug naar hun vader Jakob en vertellen hem het verhaal.
Toen gingen zij naar Jakob, hun vader, in het land Kanaän en vertelden hem alles wat er met hen gebeurd was, zeggende: “De man, die heer van het land is, sprak ruw tegen ons, en nam ons voor verspieders van het land. Maar wij zeiden tot hem: “Wij zijn eerlijke mannen; wij zijn geen verspieders. Wij zijn twaalf broers, zonen van onzen vader; een is er niet meer, en de jongste is heden met onzen vader in het land Kanaän.’ Toen zei de heer van het land tot ons: “Hieraan zal ik zien dat jullie eerlijke mannen zijn: Laat een van uw broeders hier bij mij, neem voedsel voor de hongersnood van uw huisgezinnen, en ga weg. En breng uw jongste broeder tot mij, dan zal ik weten, dat gij geen verspieders zijt, maar dat gij eerlijke lieden zijt. Ik zal u uw broeder schenken, en gij zult handel drijven in het land.””
a. Toen gingen zij naar Jakob, hun vader: Bedenk hoe de rest van die reis was. Gedurende verscheidene dagen terwijl zij reisden, wogen vele dingen door hun hoofd.
– Hoe leggen we uit dat Simeon niet bij ons is?
– Hoe leggen we uit dat we zowel het graan als het geld hebben?
– Hoe leggen we uit dat we terug moeten naar Egypte en Benjamin moeten meenemen?
b. Vertelden hem alles wat er met hen gebeurd was: Toen de broers eindelijk thuis waren, vertelden zij hun vader Jakob de waarheid. De laatste keer dat zij terugkwamen en een van de broers misten, hadden zij een leugen verteld en een verhaal verzonnen over Jozef die door een wild dier was aangevallen. Zij hadden zelfs zijn bebloede vacht van vele kleuren om vals bewijs te leveren voor hun leugen.
i. Het feit dat zij hier de waarheid vertelden was een kleine stap, maar een goede stap. Goede dingen beginnen vaak klein.
c. Wij zijn eerlijke mannen: Ze vertelden meestal de waarheid. Zij konden zeggen: wij zijn eerlijke mannen wat betreft hun omgang met de mysterieuze Egyptenaar, de man die de heer van het land is. Maar zij waren geen eerlijke mensen toen zij logen over de dood van Jozef 20 jaar eerder. Zij logen er nog steeds over: één is er niet meer.
i. Jozef wist dat ze geen eerlijke mannen waren. Hij wist niet de precieze leugen die zij Jakob vertelden om Jozefs verdwijning te verklaren, maar hij wist dat zij op de een of andere manier gelogen moesten hebben. Jozef wist wie zij waren, maar hij wist ook wat zij konden worden.
ii. Jezus kent ons beter dan wij onszelf kennen. Hij kent u, maar Hij weet ook wat u kunt worden.
4. (35) De broers ontdekken dat ieders geld was teruggegeven.
Toen gebeurde het, toen zij hun zakken ledigden, dat verrassend ieders bundel geld in zijn zak was; en toen zij en hun vader de bundels geld zagen, werden zij bang.
a. Verrassend genoeg zat ieders bundel geld in zijn zak: Ze hadden geen idee dat dit zou gebeuren. Als er iets was, verbaasde dit hen meer dan toen ze de bundel geld in de ene zak vonden. Er was meer dan zij ooit gedacht hadden.
i. Jezus heeft je meer gegeven dan je weet, en je zult het stukje bij beetje ontdekken. Ga door, blijf groeien in je leven met Jezus.
b. Ieder man had zijn bundel geld in zijn zak: Jozef gaf hun het brood des levens, maar Hij weigerde absoluut elke betaling. Hun geld was niet goed.
i. Je kunt het brood des levens niet kopen. Jezus weigerde elke betaling. Wij geven uit dankbaarheid omdat wij ontvangen hebben; wij geven niet alsof wij van Jezus zouden kunnen kopen.
c. Zij waren bang: Waar waren zij bang voor?
– Zij waren bang te ontvangen wat zij niet verdiend hadden. Genade beproeft ons allen.
– Zij waren bang voor hun eigen geweten.
– Zij waren bang voor Jozef – de grote man die zij niet konden doorgronden. In zekere zin moesten zij Jozef vrezen voordat zij zich met hem konden verzoenen.
5. (36) Jakobs reactie: Al deze dingen zijn tegen mij.
En Jakob, hun vader, zeide tot hen: Gij hebt mij bedorven: Jozef is niet meer, Simeon is niet meer, en jullie willen Benjamin nemen. Al deze dingen zijn tegen mij.”
a. U hebt mij beroofd: Jakob sprak meer waarheid dan hij wist. Hij zei dat zijn zonen hem hadden bedorven, dat het hun schuld was dat Jozef en Simeon weg waren. Hij wist instinctief de waarheid, zelfs toen hij het niet kon bewijzen.
b. Jozef is niet meer, Simeon is niet meer: Dit kwelde Jakob, maar toch waren deze beweringen niet waar. Niet alleen leefde Jozef nog, maar Jakob zou hem spoedig zien en Jozef zou hun hele familie redden.
i. Wij nemen het Jakob niet kwalijk dat hij geloofde dat Jozef dood was; hem was een listige leugen verteld. Toch toont dit de kracht van een leugen die geloofd wordt.
ii. Wanneer wij leugens geloven – of het nu onze schuld is of niet – heeft de leugen macht over ons. Daarom moeten we Gods waarheid leren en liefhebben en koesteren.
– God heeft mij verlaten – indien geloofd, heeft die leugen macht.
– Ik heb geen hoop meer – indien geloofd, heeft die leugen macht.
– Ik kan nooit mijn zonde belijden – indien geloofd, heeft die leugen macht.
– Ik ben waardeloos – indien geloofd, heeft die leugen macht.
c. En je wilt Benjamin nemen: Groot in zijn geest was de angst dat hij nog meer zou verliezen. Sinds hij Jozef had verloren, leefde Jakob om zich te beschermen tegen verder verwoestend verlies.
d. Al deze dingen zijn tegen mij: Dit vatte Jakobs kijk op het leven samen. Alles was tegen hem. Hij had geen geluk in het heden en geen hoop voor de toekomst. Hij werd wakker en ging naar bed met de gedachte: al deze dingen zijn tegen mij.
– Jakob was uitverkoren door God en zei nog steeds: al deze dingen zijn tegen mij.
– Jakob was gezond en zei nog steeds: al deze dingen zijn tegen mij.
– Jakob was een rijk man en zei nog steeds: al deze dingen zijn tegen mij.
i. Op het moment dat Jacob voelde dat al deze dingen tegen mij zijn, was God Zijn plan aan het uitwerken. Er was een plan in dit alles, zelfs toen Jakob het niet kon zien of voelen. “Indien gij van de rivier der benauwdheid drinkt in de nabijheid van haar uitgang, is zij brak en onaangenaam van smaak, maar indien gij haar wilt volgen naar haar bron, waar zij ontspringt aan de voet van de troon Gods, zult gij haar wateren zoet en gezond vinden” (Spurgeon).
ii. Het plan was niet alleen goed voor Jakob en zijn familie, maar zou de hele geschiedenis beïnvloeden. God werkte alle dingen samen ten goede (Romeinen 8:28).
– Als Jozefs familie niet verknoeid en vreemd was, zouden zijn broers hem nooit als slaaf hebben verkocht.
– Als Jozefs broers hem nooit als slaaf hadden verkocht, dan zou Jozef nooit naar Egypte zijn gegaan.
– Als Jozef nooit naar Egypte was gegaan, zou hij nooit aan Potifar zijn verkocht.
– Als Jozef nooit aan Potifar was verkocht, zou de vrouw van Potifar hem nooit valselijk van verkrachting hebben beschuldigd.
– Als de vrouw van Potifar Jozef nooit valselijk van verkrachting had beschuldigd, dan zou Jozef nooit in de gevangenis zijn gezet.
– Als Jozef nooit in de gevangenis was gezet, zou hij nooit de bakker en butler van Farao hebben ontmoet.
– Als Jozef nooit de bakker en butler van Farao had ontmoet, zou hij nooit hun dromen hebben uitgelegd.
– Als Jozef nooit hun dromen had uitgelegd, zou hij nooit de droom van Farao hebben uitgelegd.
– Als Jozef nooit de droom van Farao had uitgelegd, zou hij nooit eerste minister zijn geworden, tweede in Egypte alleen na Farao.
– Als Jozef nooit eerste minister was geworden, zou hij zich nooit wijselijk hebben voorbereid op de vreselijke hongersnood die zou komen.
– Als Jozef zich nooit wijselijk had voorbereid op de vreselijke hongersnood, zou zijn familie terug in Kanaän zijn gestorven in de hongersnood.
– Als Jozefs familie terug in Kanaän stierf in de hongersnood, dan kon de Messias niet zijn gekomen uit een dode familie.
– Als de Messias niet is gekomen, dan is Jezus nooit gekomen.
– Als Jezus nooit is gekomen, dan zijn wij allen dood in onze zonden en zonder hoop in deze wereld.
– Wij zijn dankbaar voor Gods grote en wijze plan.
iii. In dit alles is er een ontnuchterend contrast tussen Jakob en Jozef. Jozef had veel slechtere omstandigheden, maar hij nam nooit de houding aan al deze dingen zijn tegen mij.
iv. Het motto van te veel christenen is: “Al deze dingen zijn tegen mij”. In plaats daarvan zou ons motto moeten zijn Romeinen 8:28: En wij weten, dat alle dingen medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, voor hen, die geroepen zijn naar zijn voornemen.
v. Wij merken op dat Romeinen 8:28 zegt: God werkt alle dingen ten goede samen. Elk ding afzonderlijk kan niet goed zijn. God zegt niet dat elk afzonderlijk ding goed is, maar dat God alles kan en zal doen samenwerken ten goede voor Zijn volk.
6. (37) Het dramatische aanbod van Ruben.
Toen sprak Ruben tot zijn vader en zei: “Dood mijn twee zonen als ik hem niet bij u terugbreng; leg hem in mijn handen, en ik zal hem bij u terugbrengen.”
a. Toen sprak Ruben tot zijn vader: Dit was Ruben, de eerstgeborene. Hij was degene die de familie te schande had gemaakt door incest (Genesis 35:22). Hij was degene die te weinig en te laat deed om Jozef te redden voordat zij hem als slaaf verkochten.
b. Dood mijn twee zonen als ik hem niet bij u terugbreng: In een dramatisch gebaar was Reuben bereid zijn eigen zonen neer te leggen om Jacob zekerheid te geven in zijn wanhoop.
i. Wat Reuben deed als een dramatisch gebaar, deed God in feite. God gaf Zijn eigen Zoon om ons te verlossen en ons te redden in onze wanhoop.
7. (38) Jakob weigert Benjamin met hen terug te laten gaan naar Egypte.
Maar hij zei: “Mijn zoon zal niet met u afdalen, want zijn broer is dood, en hij is alleen overgebleven. Indien hem enig ongeluk overkomt op den weg, dien gij gaat, zult gij mijn grauw haar met smart ten grave doen nederdalen.”
a. Mijn zoon zal niet met u nederdalen: Niet alleen drong Jakob erop aan dat Benjamin nooit het huis zou verlaten, maar hij sprak ook alsof hij maar één zoon had.
i. Blijkbaar dacht Jakob niet al te veel aan Simeon. Het maakte hem niet uit dat Simeon de rest van zijn leven in een Egyptische gevangenis zou kunnen doorbrengen.
ii. Vele jaren eerder, worstelde God met Jacob en overwon hem. Jakob bleef mank achter als herinnering aan die ervaring. Toch zal mijn zoon niet met u ten onder gaan toont aan dat de worsteling nog niet voorbij was. Er was nog meer te doen, en meer van Jakob om zich aan God over te geven.
b. Als hem enig onheil zou overkomen: Op dit punt kon Jakob het niet verdragen om God weer te vertrouwen. Hij leefde in bescherming tegen toekomstige pijn. God stond op het punt Jakob goed nieuws te brengen – groter dan hij ooit had gehoopt:
– De geliefde zoon waarvan je dacht dat hij dood was, is werkelijk in leven.
– De levende zoon is verheven tot de hoogste plaats.
– De levende zoon geeft het brood des levens.
– De levende zoon is de redder van de wereld.
– De levende zoon betekent dat je God weer kunt vertrouwen.
– De levende zoon geeft hoop aan de hopelozen.
Leave a Reply