UNDP Around the world
Als een van de eerste landen die zich vastlegden op een aanzienlijke vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (BKG), wijst de regering van Indonesië de weg naar een groenere toekomst. Indonesië streeft naar een vermindering van de uitstoot met 26% tegen 2020, onder het business-as-usual traject, en met 41% met adequate internationale steun. Een groot deel van deze emissies is afkomstig van veranderingen in landgebruik en ontbossing. Het is daarom van cruciaal belang dat Indonesië zijn natuurlijke hulpbronnen en landbouwpraktijken op duurzame wijze beheert en tegelijkertijd naar economische groei streeft, de algemene ontwikkeling bevordert en de armoede blijft terugdringen. De provincie Oost-Nusa Tenggara (NTT) is gelegen in het oostelijk deel van Indonesië. NTT is een van de armste provincies van Indonesië met een armoedecijfer van 25,7%, vergeleken met 16% op nationaal niveau (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, BPS). Het relatief hoge armoedeniveau is een chronisch probleem, en dat al tientallen jaren. Het levensonderhoud in de NTT is voor het overgrote deel afhankelijk van de landbouw (80%), en de inkomens op het platteland liggen ongeveer zes keer lager dan die in de steden.
Landbouw vindt voornamelijk plaats in de vorm van zelfvoorzienende, op regen gevoede plantaardige productie. Met de huidige landbouwpraktijken zijn de plattelandsgemeenschappen voor hun productie sterk afhankelijk van het klimaat en is het waarborgen van de voedselzekerheid een grote uitdaging. Naast het klimaat is de opbrengst van gewassen ook afhankelijk van de bodemkwaliteit. In Zuidoost-Azië bestaat een groot deel van de landbouwgrond uit zure tropische grond, waardoor deze slechts in beperkte mate geschikt is voor landbouw. Ook in de provincie Centraal-Sulawesi wordt landbouw bedreven op dit type zure zandige kleigrond, hetgeen van invloed is op de produktie van onder meer maïs en cacao.
Het BIOCHAR-project maakt deel uit van een multidisciplinair veldonderzoek in vier landen in Azië en Afrika, namelijk Zambia, Indonesië, Maleisië en Nepal, dat is opgezet door het Noorse Geotechnisch Instituut (NGI), de Noorse Universiteit voor Levenswetenschappen (UMB), in samenwerking met relevante instellingen in het gastland. In het kader van dit onderzoek richt het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) zich op de invoering van biochar in plattelandsgemeenschappen in NTT en Centraal-Sulawesi. De praktijk bestaat uit het verbeteren van zure en droge bodemkwaliteit door toevoeging van houtskool, verkregen uit afvalbiomassa die zonder toegang tot zuurstof wordt verhit (pyrolyse).
UNDP empowerment plattelandsgemeenschappen en pleit voor beleidsmaatregelen om rekening te houden met het belang van biochar als 1) een maatregel ter beperking van klimaatverandering, door vastlegging van CO2 in de bodem; en 2) als een aanpassingsmaatregel ter verbetering van de eigenschappen van bodems die worden blootgesteld aan extreme droogte en nattigheid, waardoor de gewasopbrengst wordt verbeterd en de kwetsbaarheid voor klimaatverandering in economisch en gezondheidsopzicht wordt verminderd.
De relevantie van het BIOCHAR-project ligt in het feit dat het in staat stellen van plattelandsgemeenschappen om een eenvoudige en kosteneffectieve landbouwpraktijk toe te passen, directe voordelen oplevert in de vorm van een verbetering van de gewasopbrengst en bijgevolg van de bestaansmiddelen, terwijl het tegelijkertijd indirecte voordelen oplevert in de vorm van het aanvullen van koolstofreservoirs in de bodem en bijdraagt tot de vermindering van de nationale broeikasgasemissies.
Leave a Reply