Psalm 136

Psalm 136 is een bijzondere psalm, waarvan elk van de 26 verzen de zin herhaalt: Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort. Psalm 118 herhaalt die bevestiging vijf keer. In de hele Hebreeuwse Schrift heeft deze zin iets van een liturgische betekenis, alsof het verzamelde volk van Israël dit zei of zong in antwoord op de leiding van de Levieten die de zang en aanbidding leidden. Ezra 3:11 geeft aan dat deze bemoediging deel uitmaakte van een responsief gezang onder Gods volk: En zij zongen responsief, loofden en dankten de HEERE: “Want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid duurt eeuwig jegens Israël.”

De zin wordt verschillende andere keren gebruikt in het Oude Testament, telkens in de context van een of andere openbare lofprijzing of verklaring. Zijn barmhartigheid duurt eeuwig wordt gevonden:

  • In Davids lofpsalm opgetekend in 1 Kronieken 16:7 (16:34).
  • In de opdrachten van de priesters in Davids dagen (1 Kronieken 16:41).
  • In Israëls lofprijzing bij de inwijding van Salomo’s tempel (2 Kronieken 5:13, 7:3, 7:6).
  • In het verslag van de overwinning van de HEERE op de Ammonieten terwijl zij loofden (2 Kronieken 20:21).
  • In de toekomstige lofprijzing door Israël na de verwoesting geleden in de Babylonische verovering (Jeremia 33:10-11).
  • In de inwijding van Ezra’s tempel (Ezra 3:11).

We stellen ons een grote schare van het volk van God voor, verzameld in de tempelhoven. Een priester of Leviet riep een reden om God te danken, en Zijn volk antwoordde met: “Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort.”

“In de Joodse traditie wordt Psalm 136 het Grote Hallel (of Grote Lofpsalm) genoemd. Het gebruikt niet de woorden hallelu jah, maar het wordt het Grote Hallel genoemd vanwege de manier waarop het Gods goedheid met betrekking tot zijn volk herhaalt en hen aanmoedigt om Hem te prijzen voor zijn genadige en standvastige liefde.” (James Montgomery Boice)

A. De blijvende barmhartigheid van God vanaf het begin der tijden.

1. (1-4) De blijvende barmhartigheid van God in Zijn wezenlijke natuur, wie Hij is.

Oh, dankt de HERE, want Hij is goed!
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig.
Oh, dankt de God der goden!
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort.
O, dankt de Heer der heren!
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort.
Aan Hem die alleen grote wonderen doet,
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort;

a. O, dankt de HEERE, want Hij is goed: Evenals in de vorige psalm wordt in Psalm 136 God dank en lof toegezwaaid voor zijn goedheid. Het feit dat God goed is, is fundamenteel voor alles wat Hij is en doet. Wij weten dat God liefde is (1 Johannes 4:8 en 4:16), en dat liefde een uitdrukking is van Zijn goedheid. Dit is een prachtige reden om Jahweh te danken.

i. “Dankzeggen is niet de hele betekenis van dit woord…en roept ons daarom op tot bedachtzame, dankbare aanbidding, waarbij we uitspellen wat we weten of hebben gevonden van Gods heerlijkheid en zijn daden.” (Kidner)

ii. “Hij is goed boven alle anderen; ja, Hij alleen is goed in de hoogste zin; Hij is de bron van het goede, het goede van al het goede, de ondersteuner van het goede, de volmaakter van het goede, en de beloner van het goede. Hiervoor verdient hij de voortdurende dankbaarheid van zijn volk.” (Spurgeon)

iii. Omdat wij naar Gods beeld zijn geschapen (Genesis 1:26-27), weten wij iets van wat goed is. Wij zijn echter gevallen (Romeinen 5:19), en onze kennis van het goede is bedorven. Toch is ons hele begrip van goed geworteld in God en Zijn goedheid.

iv. Zij die Gods goedheid in twijfel trekken, doen dat volgens een of andere norm van wat goed is en wat kwaad. Alleen al het bestaan van die norm verbindt hen met iets buiten zichzelf – terug naar de Schepper die hen naar Zijn beeld maakte.

b. Want zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort: Dit is de eerste van 26 keer dat deze zinsnede in deze psalm wordt herhaald. Het was waarschijnlijk het antwoord van de gemeente van Israël op elke eerste regel die door de priesters of Levieten werd uitgesproken.

i. 1 Kronieken 16:37-41 suggereert dat Zijn barmhartigheid duurt eeuwig dagelijks werd gezongen als onderdeel van de ochtend- en avondoffers.

ii. “De meeste hymnen met een stevig, eenvoudig refrein worden favoriet bij de gemeenten, en dit is zeker een van de meest geliefde.” (Spurgeon)

iii. De grootste demonstratie van de altijd durende barmhartigheid van God werd gezien in de persoon en het werk van Jezus Christus, de Verlosser van de wereld.

c. Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort: De verklaring verkondigt dat Gods hesed (barmhartigheid) nooit ophoudt en altijd aan zijn volk gegeven zal worden.

i. Barmhartigheid is de vertaling van het grote Hebreeuwse woord hesed, dat kan worden opgevat als Jahweh’s genade, Zijn trouwe liefde, Zijn verbondsliefde jegens Zijn volk. Sommige geleerden hebben te veel de nadruk gelegd op het verbondsaspect ervan, door te veel gevoel uit het woord te halen. Hesed combineert trouw aan een verbond met ware liefde en barmhartigheid.

ii. Eeuwenlang werd het vertaald met woorden als barmhartigheid, vriendelijkheid, en liefde. In 1927 betoogde een geleerde genaamd Nelson Glueck (onder anderen) dat het werkelijke idee achter hesed “verbondstrouw” was en niet zozeer liefde of barmhartigheid. Velen waren het daar echter niet mee eens en er is geen goede reden om het aloude begrip van hesed te veranderen en het op te vatten als een woord dat vooral verbondstrouw benadrukt (zie R. Laird Harris over hesed in het Theological Wordbook of the Old Testament).

d. Breng dank aan de God der goden…aan de Heer der heren: Herhaaldelijk worden redenen gevonden om God te danken en te loven. Hier is elke reden verbonden met wie God is. Hij is groter dan alle vermeende goden of heren van de naties. Dit idee kan worden ontleend aan Deuteronomium 10:17.

i. HEER…. God…. Heer: “De openingsstrofen verwijzen naar Degene naar Wie steeds verwezen wordt, met de drie grote namen waaronder Hij bekend is: Jehovah, de titel van genade (vers 1); Elohim, de naam van macht (vers 2); en Adonai, de titel van soevereiniteit (vers 3).” (Morgan)

ii. De Heer der heren: “Alle heren in het meervoud worden samengevat in deze Heer in het enkelvoud: Hij is heerser dan alle keizers en koningen samengevat in één.” (Spurgeon)

e. Voor Hem die alleen grote wonderen doet: Gods volk werd uitgenodigd Hem te loven als de God van ware macht en wonderbare wonderen. Het grootste deel van de rest van deze psalm beschrijft veel van deze grote wonderen, die een uitdrukking waren en zijn van Zijn grote barmhartigheid, Zijn aarzeling voor Zijn volk.

i. “De eigenschappen die hier genoemd worden zijn die van ‘goedheid’ en ‘macht’; de ene maakt Hem gewillig, de andere bekwaam om te redden; en wat kunnen wij meer verlangen, dan dat Hij zo blijft?” (Horne)

ii. “Zijn werken zijn alle groot in verwondering, zelfs wanneer zij niet groot zijn in omvang; in feite zien wij in de minuscule voorwerpen van de microscoop even grote wonderen als zelfs de telescoop kan openbaren.” (Spurgeon)

iii. Het is waar dat God alleen grote wonderen doet, en de volgende regels vertellen ons dat de schepping het begin (niet het einde) van die wonderen is.

2. (5-9) De blijvende barmhartigheid van God in Zijn werk als Schepper.

Aan Hem die door wijsheid de hemelen heeft gemaakt,
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig;
Aan Hem die de aarde boven de wateren heeft gesteld,
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort;
Door Hem die de grote lichten maakte,
Vooral Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort;
De zon om overdag te heersen,
Vooral Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort;
De maan en de sterren om ’s nachts te heersen,
Vooral Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort.

a. Aan Hem die door wijsheid de hemelen gemaakt heeft: hier verwijst de zanger terug naar Genesis 1 en wijst op Gods scheppingswerk als een demonstratie van zijn nooit eindigende barmhartigheid voor zijn volk.

i. “De psalm bekijkt het scheppingsverhaal vanuit een oorspronkelijk gezichtspunt, wanneer het in koor uitrolt, na elke fase van dat werk, dat de drijfveer ervan lag in de eeuwige liefderijkheid van Jehovah. Schepping is een daad van Goddelijke liefde.” (Maclaren)

ii. “Zo ver terug als de schepping had zijn oog gereisd, en door de stormachtige, onrustige dagen heen kon hij de zilveren draad van barmhartigheid bespeuren. O, dat wij zijn ogen hadden om altijd de liefde van God te zien!” (Meyer)

iii. “Er zijn geen ijzeren sporen, met staven en bouten, om de planeten in hun banen te houden. Vrij bewegen zij in de ruimte, steeds veranderend, maar nooit veranderd; in evenwicht en in evenwicht; wiegend en zwaaiend; verstorend en verstoord, vliegen zij voort, met onfeilbare zekerheid hun machtige cycli vervullend. Het hele systeem vormt één groot ingewikkeld stuk hemelse machinerie; cirkel binnen cirkel, wiel binnen wiel, cyclus binnen cyclus.” (The Orbs of Heaven, geciteerd door Spurgeon)

b. Legde de aarde uit boven de wateren: In dit gedeelte wordt het werk van God als Schepper beschreven met elementen uit de eerste vier dagen van de schepping (Genesis 1:1-19). Omdat elk van deze een uitdrukking is van Zijn nooit eindigende barmhartigheid jegens Zijn volk, kunnen we zeggen dat God de hemelen en de aarde schiep met Zijn volk in gedachten.

i. “De hemelen boven en de aarde beneden verkondigen de wijsheid van hun grote Maker, en verkondigen hardop, voor een intelligent oor, de goddelijkheid van de hand die hen heeft geformeerd. De hemelen tonen de liefde van God tot de mens; de aarde leert de plicht van de mens tot God.” (Horne)

ii. “Paulus herhaalde dezelfde waarheden in Lystra toen hij de heidenen daar leerde dat God ‘goedertierenheid heeft getoond door u regen uit de hemel te geven en gewassen in hun seizoenen; hij voorziet u van overvloedig voedsel en vervult uw harten met vreugde’ (Handelingen 14:17).” (Boice)

iii. Het thema van de schepping in deze psalm “…nodigt de christen uit om niet te twisten over kosmologische theorieën, maar om zich te verheugen in zijn omgeving, die hij kent als niet louter een mechanisme, maar als een werk van ‘standvastige liefde’. Geen ongelovige heeft reden voor een dergelijke kwaliteit van vreugde.” (Kidner)

B. De blijvende barmhartigheid van God voor Zijn volk.

1. (10-15) De blijvende barmhartigheid van God in de bevrijding uit Egypte.

Aan Hem die Egypte sloeg in hun eerstgeborenen,
Want Zijn barmhartigheid duurt in eeuwigheid;
En Israël uit hun midden uittrok,
Want Zijn barmhartigheid duurt in eeuwigheid;
Met sterke hand, en met uitgestrekte arm,
Want Zijn barmhartigheid duurt in eeuwigheid;
aan Hem die de Rode Zee in tweeën splitste,
vanwege Zijn barmhartigheid die in eeuwigheid duurt;
en Israël door het midden daarvan deed trekken,
vanwege Zijn barmhartigheid die in eeuwigheid duurt;
maar Farao en zijn leger in de Rode Zee deed omvallen,
vanwege Zijn barmhartigheid die in eeuwigheid duurt;

a. Aan Hem die Egypte sloeg in hun eerstgeborenen: In de vorige psalm was sprake van de bevrijding uit Egypte en het slaan van de eerstgeborenen (Psalm 135:8-9). Hier wordt God opnieuw geprezen als Degene die Israël redde uit hun slavernij en vernedering in Egypte – een andere uitdrukking van Zijn nooit eindigende barmhartigheid.

i. De zanger verhaalde van Gods grote wonderen die naadloos overvloeien van het scheppingswerk beschreven in Genesis 1 naar het bevrijdingswerk beschreven in Exodus. Wij beschouwen (of zouden moeten beschouwen) het Exodus-verslag terecht als historisch, als een beschrijving van wat werkelijk gebeurd is. Daarom toont de context en de stroom van deze psalm aan dat wat God in Genesis 1 beschreef ook echt gebeurde. De psalmist behandelt ze niet verschillend, alsof het ene een legende is en het andere werkelijke geschiedenis.

b. Aan Hem die de Rode Zee in tweeën verdeelde: God bracht niet alleen de Israëlieten uit Egypte, maar Hij verloste hen ook van Farao’s poging om hen opnieuw te vangen. Uit barmhartigheid voor Israël wierp God Farao en zijn leger in de Rode Zee omver.

i. Gods gebruik van de geschiedenis in deze psalm is belangrijk. Zoals op talloze andere plaatsen in de Schrift, gebruikt God Zijn werk in het verleden om Zijn volk hoop, geloof en vertrouwen te geven, zowel voor het moment als voor de toekomst.

ii. “Het woord voor het verdelen van de Rode Zee is eigenaardig. Het betekent in stukken of in tweeën hakken, en wordt gebruikt voor het in tweeën hakken van het kind in Salomo’s oordeel; terwijl het woord ‘delen’ een zelfstandig naamwoord is van dezelfde wortel, en gevonden wordt in Genesis 15:17, om de twee porties te beschrijven waarin Abraham de karkassen kliefde. Dus, als met een zwaard, hieuw Jehovah de zee in tweeën, en Zijn volk ging tussen de delen door, als tussen de helften van het verbondsoffer.” (Maclaren)

iii. Werpt Farao en zijn leger omver: “…zoals in het Hebreeuws, afgeschud. Het woord is van toepassing op een boom die zijn gebladerte afschudt, Jesaja. 33:9. Hetzelfde woord wordt gebruikt in Exodus 14:27: ‘En de Here wierp de Egyptenaren omver (schudde af) in het midden van de zee.'” (Barnes, geciteerd in Spurgeon)

2. (16-22) De blijvende barmhartigheid van God vanaf de woestijn tot aan het Beloofde Land.

Aan Hem die Zijn volk door de woestijn leidde,
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort;
Aan Hem die grote koningen neersloeg,
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort;
En beroemde koningen doodde,
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort-
Sihon, koning der Amorieten,
Want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort;
En Og, koning van Basjan,
Vooral Zijn barmhartigheid duurt eeuwig-
En gaf hun land tot een erfenis,
Vooral Zijn barmhartigheid duurt eeuwig-
Een erfenis aan Israël, zijn dienaar,
Vooral Zijn barmhartigheid duurt eeuwig.

a. Voor Hem die Zijn volk door de woestijn leidde: Deze korte verklaring is een herinnering aan vele machtige en liefdevolle daden van God. Jahweh voorzag Israël door de woestijn van leiding, voedsel, water, structuur, leiderschap, genezing, overwinning, en vele andere dingen.

i. “Het was een verbazingwekkend wonder van God om zoveel honderdduizenden mensen te onderhouden in een wildernis die totaal verstoken was van alle benodigdheden voor het leven van de mens, en dat veertig jaar lang.” (Clarke)

ii. “…door die uitgestrekte huilende wildernis, waar geen weg of voorziening was; waar niemand anders dan de Almachtige God hen veilig doorheen had kunnen leiden.” (

iii. Dit was een grote demonstratie van Gods nimmer aflatende barmhartigheid. “Hun gedrag in de woestijn stelde Zijn barmhartigheid het zwaarst op de proef, maar zij doorstond de spanning; menigmaal vergaf Hij hen; en hoewel Hij hen sloeg voor hun overtredingen, toch wachtte Hij genadig te zijn en wendde Zich spoedig tot hen in ontferming.” (Spurgeon)

b. Voor Hem die grote koningen neersloeg: De vorige psalm beschreef de nederlaag van Sihon, koning der Amorieten, en Og, koning van Basjan, alsmede het geven van Kanaän aan Israël als erfenis (Psalm 135:10-12). Dit waren allemaal demonstraties van de nooit eindigende barmhartigheid van God.

i. Grote koningen: “Groot, zoals in die tijd, toen bijna elke kleine stad haar koning had; Kanaän had dertig en meer van hen. Groot ook in aanzien van hun gestalte en kracht; want zij waren van het ras der reuzen, Deuteronomium 3:11-13, Amos 2:9.” (Trapp)

ii. “De Heer die Farao versloeg aan het begin van de woestijntocht, versloeg Sihon en Og aan het eind ervan.” (Spurgeon)

iii. En doodden beroemde koningen: “Wat voor goeds was hun roem voor hen? Toen zij zich tegen God verzetten, werden zij eerder berucht dan beroemd. Hun dood deed de roem van de Heer toenemen onder de volken, terwijl hun roem eindigde in een schandelijke nederlaag.” (Spurgeon)

3. (23-25) De blijvende barmhartigheid van God in voortdurende bevrijding en hulp.

Wie ons gedenkt in onze nederige staat,
want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort;
En ons redde van onze vijanden,
want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort;
Wie spijze geeft aan alle vlees,
want Zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort.

a. Die ons gedenkt in onze nederige staat: Het lied maakt een scherpe maar kundige overgang van Gods grote wonderen uit het verleden naar Zijn trouwe hulp in het heden. Het is goed voor ons om naar het verleden te kijken voor het bewijs dat Zijn barmhartigheid eeuwig duurt, maar nog beter voor ons om het bewijs in onze eigen tijd te zien.

i. “Immers, ‘zijn bestendige liefde duurt tot in eeuwigheid’, en het refrein is bedoeld om de relevantie van elke daad van God voor elke zanger van de psalm te laten zien.” (Kidner)

ii. Ons verlost van onze vijanden: “De zonde is onze vijand, en wij zijn daarvan verlost door het verzoenend bloed; Satan is onze vijand en wij zijn van hem verlost door de macht van de Verlosser; de wereld is onze vijand, en wij zijn daarvan verlost door de Heilige Geest.” (Spurgeon)

b. Die spijze geeft aan alle vlees: De psalmist vroeg Gods volk om Hem te loven en te danken, niet alleen voor Zijn werk als verlosser, maar ook als leverancier. Dit is meer bewijs van Gods nooit eindigende barmhartigheid, die zich uitstrekt tot alle vlees, niet alleen tot Israël.

i. Voedsel voor alle vlees: “…door Wiens universele voorzienigheid elk intellectueel en dierlijk wezen wordt ondersteund en bewaard. Het aanstellen van elk levend wezen tot voedsel, en dat soort voedsel dat bij zijn aard past, (en de aard en gewoonten van dieren zijn eindeloos gediversifieerd,) is een overweldigend bewijs van de wonderbaarlijke voorzienigheid, wijsheid en goedheid van God.” (Clarke)

ii. “Hij beloofde aan Noach en aan alle ‘vlees’ om het met zijn genade te onderhouden (vgl. Genesis 9:8-17). Hier maakt de psalmist gebruik van het woord ‘vlees’…en maakt zo een toespeling op Gods belofte (vgl. Genesis 9:11, 15-17).” (VanGemeren)

4. (26) Dankbaarheid aan de God van blijvende barmhartigheid.

Oh, dank de God van de hemel!
Want zijn barmhartigheid duurt eeuwig.

a. O, dankt de God van de hemel: door ons op te dragen dit te doen, had de psalmist niet alleen onze gepaste dankbaarheid voor ogen, maar herinnert hij ons er ook aan dat de God van Israël, de God van Abraham, Isaäk en Jakob, de God van de hemel is. Hij is de God die werkelijk bestaat en werkelijk regeert.

i. God van de hemel: “Daarom noemt de laatste oproep tot lofprijzing, die de psalm afrondt door het begin ervan te echoën, Hem niet bij de naam die Israëls speciale relatie impliceerde, maar bij die waarmee andere volken Hem konden aanspreken en dat ook deden: “de God van de hemel,” van wie al het goede op de hele aarde neerdaalt.” (Maclaren)

ii. “Zijn barmhartigheid in het voorzien van de hemel voor zijn volk is meer dan al de rest.” (Trapp)

b. Want zijn barmhartigheid duurt eeuwig voort: De zanger heeft ons vele redenen gegeven om God met deze uitspraak te beantwoorden, en wij zijn overtuigd. De nooit eindigende barmhartigheid van God – Zijn liefdevolle goedheid, Zijn genade, Zijn trouwe liefde – zal nooit ophouden een manier te vinden om Zijn volk te zegenen en te helpen.

i. “En veronderstelt gij dat zulke barmhartigheid u in de steek zal laten? Het duurt eeuwig! U klaagt en schrikt als een onrustig klein kind, maar u kunt niet uit de armen van Gods barmhartigheid vallen.” (Meyer)

ii. Spurgeon suggereerde veel dingen die Psalm 136 als geheel leert:

– Het verleden, het heden of de toekomst zal Zijn barmhartigheid niet beëindigen.

– De stormen van het leven zullen Zijn barmhartigheid niet beëindigen.

– Afstand van dierbaren zal Zijn barmhartigheid niet beëindigen.

– De dood zelf zal geen einde maken aan Zijn barmhartigheid.

– Gods nooit eindigende barmhartigheid zou ons barmhartig moeten maken voor anderen.

– Gods nooit eindigende barmhartigheid zou ons hoopvol moeten maken voor anderen.

– Gods nooit eindigende barmhartigheid zou ons hoopvol moeten maken voor onszelf.

iii. “Op een nacht in februari 358 n.Chr. hield de kerkvader Athanasius een nachtdienst in zijn kerk in Alexandrië, Egypte. Hij had de strijd geleid voor het eeuwige zoonschap en de godheid van Jezus Christus, wetende dat het voortbestaan van het christendom daarvan afhing. Hij had veel vijanden – meer nog om politieke dan om theologische redenen – en zij brachten de macht van de Romeinse regering tegen hem in beweging. Die nacht werd de kerk omsingeld door soldaten met getrokken zwaarden. De mensen waren bang. Met kalme tegenwoordigheid van geest kondigde Athanasius het zingen van Psalm 136 aan. De grote gemeente antwoordde en donderde zesentwintig keer: “Zijn liefde duurt eeuwig voort. Toen de soldaten door de deuren stormden, waren ze verbijsterd over het gezang. Athanasius bleef op zijn plaats tot de menigte uiteengedreven was. Toen verdween ook hij in de duisternis en vond toevlucht bij zijn vrienden.” (Boice)

iv. “Veel burgers van Alexandrië werden die nacht gedood, maar de mensen van Athanasius’ gemeente vergaten nooit dat, hoewel de mens slecht is, God goed is. Hij is superieur goed, en ‘zijn liefde duurt eeuwig voort.'” (Boice)

Leave a Reply