knop
in planten, het rudiment van een scheut. Een bladknop bestaat uit rudimenten van bladeren van verschillende leeftijden en een korte rudimentaire as (stengel) met een apicale kegel. De bladeren zijn dicht op de as gerangschikt en bedekken de as en elkaar. Een gemengde knop heeft zowel bladeren als de primordia van bloeiwijzen en bloemen. Sommige bloemknoppen bevatten de primordia van slechts één bloem. De bladeren verschijnen regelmatig op de top van de stengel, van onder naar boven. Aanvankelijk groeien zij ongelijkmatig, hoofdzakelijk aan de onderkant; uiteindelijk buigen zij zich over de top van de scheut, wat leidt tot de vorming van een gesloten knop. Een dergelijke structuur heeft een adaptieve betekenis. De buitenste bladorganen beschermen de binnenste meristeem tegen uitdroging en verwonding. Zij creëren ook binnen de knop een donkere, vochtige kamer die gunstig is voor de vorming van de bladprimordia en voor de verdere groei van de stengel. Wanneer de knop zich ontvouwt als gevolg van ongelijke groei, voornamelijk aan de bovenzijde van de stengel, buigen de bladeren weg van de stengel en scheiden ze zich als gevolg van de groei van de stengelinternoden, die in de knop bijna onbestaande zijn.
Apicale of terminale knoppen zorgen ervoor dat de scheut in de lengte kan groeien; laterale knoppen zorgen voor vertakking en vorming van het scheutsysteem. Bij de meeste zaadplanten worden de laterale knoppen in de oksel gedragen en axillaire knoppen genoemd. Zij ontstaan als uitwendige meristematische knobbels in de oksels van de bladprimordia tijdens de vroege ontwikkelingsstadia van de ouderscheut, die zich vaak nog in de moederlijke knop bevindt. De knop krijgt voedingsstoffen en bescherming van het schutblad in de oksel waarvan de moederknop draagt. Meestal wordt er slechts één knop in de oksel gevormd, hoewel er bij sommige planten accessoire of extra knoppen zijn die boven op elkaar liggen (overstaande knoppen, zoals bij kamperfoelie) of naast elkaar in een rij (zijknoppen, zoals bij knoflook). Uitlopers ontwikkelen zich endogeen, bijvoorbeeld in de binnenste weefsellagen van de volwassen stengel, wortel en, soms, blad. De knoppen van hogere sporendragende planten (mossen en varens) zijn meestal adventief.
De buitenste bladeren van een knop of delen daarvan (stipules, basis, bladsteel) worden soms omgevormd tot knopschubben die vaak een bijzondere anatomische structuur hebben. Zij kunnen sterk ontwikkelde integumentale weefsels hebben of bedekt zijn met talrijke haren. Sommige worden kurkachtig of houtachtig, en andere scheiden hars af. Dergelijke knoppen, die gesloten knoppen worden genoemd, zijn kenmerkend voor de meeste bomen, struiken en overblijvende kruiden in de frigide en gematigde streken. Zij komen ook veel voor in tropische en subtropische gebieden met een droog seizoen. Wanneer de knop opengaat, vallen de schubben meestal. De internodiën tussen de schubben blijven kort, en op de stengel vormen zich groepjes ringvormige littekens. Bij bomen en struiken uit de gematigde zone kunnen de jaarlijkse groei en de leeftijd van de takken worden bepaald door de ringen te tellen. Open, of naakte, knoppen overheersen bij bomen van tropische regenwouden. Dergelijke knoppen, zonder schubben, komen in de gematigde zone ook voor op niet-winterende en soms overwinterende scheuten van kruidachtige gewassen (huisjesmelken en veldbies). Open knoppen kunnen in de gematigde breedten worden waargenomen op de uiteinden van jonge scheuten van houtige gewassen tijdens de periode van “open groei”. Overwinterende open knoppen worden zelden aangetroffen bij dergelijke planten (els duindoorn).
De rangschikking van jonge bladeren in de knop ten opzichte van elkaar wordt estivatie genoemd. De rangschikking kan valvate, imbricate, coiled, semicoiled, of amplectant zijn. Het type foliatie wordt bepaald door hoe de bladschijf van elk blad zich al dan niet vormt. Het kan plicaat, veelvoudig plicaat, convoluut, revoluut, of involuut zijn. Estivatie en foliatie zijn erfelijke kenmerken waarmee in de plantentaxonomie rekening wordt gehouden.
In de regel opent de pas gevormde knop zich niet onmiddellijk in de scheut, maar pas nadat zich een bepaald aantal bladprimordia heeft ontwikkeld. In de winter of tijdens droogteperioden ondergaan rijpe knoppen vaak een wat langere periode van rust. Dergelijke knoppen, die in het voorjaar of bij het begin van het regenseizoen scheuten opleveren, worden vernieuwingsknoppen genoemd. De volledige scheut van het volgende jaar, met inbegrip van de bloeiwijze (sering, vlier, lelietje-van-dalen, asarum) of slechts een deel ervan (linde, guldenroede), kan in de herfst worden gevormd in overwinterende vernieuwingsknoppen; bij veel bomen en struiken omvatten overwinterende knoppen zowel blad- als bloemknoppen (berk, appel, populier).
Het verschijnen van knoppen in de oksels van alle bladeren is van essentieel belang voor de vertakking en vernieuwing van planten. Om de voortdurende groei van een boom of struik te verzekeren, gaat een aanzienlijk deel van de knoppen niet op hetzelfde ogenblik open. Dergelijke knoppen worden slapende knoppen genoemd, en zij behouden hun levensvatbaarheid gedurende vele jaren. De knoppen gaan open bij beschadiging van hogere delen van de stam en de takken. Zuigers ontwikkelen zich, vaak in de vorm van ontlasting scheuten. In heesters geven de slapende knoppen regelmatig nieuwe stammen om de oude te vervangen. Het vermogen van slapende knoppen om scheuten te vormen is belangrijk voor de vorming van de kronen van sier- en fruitbomen en voor de groei van heggen. Uit adventieve knoppen worden bovengrondse scheuten gevormd die worteluitlopers worden genoemd. De rol van knoppen bij de vegetatieve vermeerdering van planten is zeer groot. Bij sommige planten ontwikkelen zich speciale broedknoppen, of bulbillen, in de oksels, in bloeiwijzen, en zelfs op bladeren (Bryophyllum). Zij vallen van de moederplant, lopen uit, wortelen en brengen een nieuw individu voort.
In de fruitteelt wordt bij vegetatieve vermeerdering door enten een klein stukje van de stengel met een slapende knop, het zogenaamde oog, geënt. Knoppen op aardappelknollen worden ook ogen genoemd.
Leave a Reply