Inleiding tot het diploblastisch niveau
Abstract
De term “integument” wordt gewoonlijk niet toegepast op de buitenste laag van diploblastische dieren, misschien omdat het een mate van specialisatie en complexiteit impliceert die verder gaat dan wat van zulke eenvoudige organismen verwacht kan worden te bereiken. Zo worden de sponzen (de laagste metazoïden) over het algemeen geacht meer op cellulair dan op weefselniveau georganiseerd te zijn (Hyman 1940). Hoewel sponzen een buitenste epitheellaag hebben, zijn de cellen waaruit deze laag bestaat overwegend van één soort en blijkbaar zeer losjes geassocieerd; hun coördinatie lijkt meer op die van sociale insecten door feromonen, dan op die van cellen in de weefsels van hogere metazoanen (Rasmont 1979). Coelenteraten, de tweede grote diploblastische groep, zijn histologisch veel verder ontwikkeld, met gestreepte en gladde spieren, zenuwen, synapsen, zintuigcellen, chromatoforen, fotocyten enz. zoals bij triploblastische dieren. Het probleem is hier dat zij, bij gebrek aan een mesoderm als bron van cellen voor inwendige spieren en organen, verplicht zijn al hun lichaamsfuncties uit te voeren met twee primaire lichaamslagen. De epithelia waaruit deze lagen bestaan, zijn dus niet vrij om zich te specialiseren in respectievelijk hun integumentale en hun spijsverteringstaak, maar moeten dubbele taken vervullen als spierbladen, en tevens het zenuwstelsel, de embryonale reservecellen (interstitiële cellen) en de geslachtscellen herbergen. Pas bij de lagere wormen, waar al vroeg in de ontwikkeling een echt mesoderm ontstaat, kan de buitenste lichaamslaag zich specialiseren als integument en de binnenste als darm. Waarschijnlijk om deze redenen is de term integument de facto gereserveerd voor triploblastic organismen.
Leave a Reply