Homosocialiteit

Assessment | Biopsychology | Comparative |Cognitive | Developmental | Language | Individual differences |Personality | Philosophy | Social |
Methods | Statistics |Clinical | Educational | Industrial |Professional items |World psychology |

Social psychology:Altruïsme -Attributie -Attitudes -Conformiteit -Discriminatie -Groepen -Interpersoonlijke relaties -Obediëntie -Vooroordelen – Normen – Perceptie – Index -Outline

In de sociologie beschrijft homosocialiteit relaties tussen personen van hetzelfde geslacht die niet van seksuele aard zijn. Zo kan een heteroseksuele man die bij voorkeur met mannen omgaat, worden beschouwd als een homosociale heteroseksueel. Homosocialiteit impliceert noch heteroseksualiteit, noch homoseksualiteit. Het tegenovergestelde van homosocialiteit is heterosocialiteit.

Homosocialiteit is een term die vaak wordt gebruikt in discussies over de volledig mannelijke wereld van het ridderleven in de middeleeuwse cultuur. Homosociale relaties zijn niet verplicht seksuele relaties te zijn, het zijn louter sociale interacties tussen personen van hetzelfde geslacht. De term homosocialiteit wordt meestal gebruikt in verband met mannelijke relaties.

Rosabeth Moss Kanter gebruikte de term “homosociale voortplanting” (oorspronkelijk “homoseksuele voortplanting”) om de vermeende neigingen van bedrijfsleiders te beschrijven om met andere mannen te socialiseren en promotie te maken, wat leidt tot een glazen plafond voor vrouwen in dezelfde omgeving.

De term homosociaal wordt vooral geassocieerd met het gedachtegoed van Eve Sedgwick, en haar boek Between Men: English Literature and Male Homosocial Desire (Columbia University Press, 1985). Zij erkent dat de term al van voor haar tijd dateert, met een generieke betekenis: “Homosociaal’ is een woord dat af en toe gebruikt wordt in de geschiedenis en de sociale wetenschappen, waar het sociale banden tussen personen van hetzelfde geslacht beschrijft” (p. 1). Sedgwick’s bijdrage is echter de notie dat de grenzen tussen het sociale en het seksuele wazig zijn; homosocialiteit en homoseksualiteit zijn dus met elkaar verbonden en kunnen nooit volledig van elkaar worden gescheiden. Zij erkent dat de aard van deze grens varieert van maatschappij tot maatschappij en van tijdperk tot tijdperk, en zelfs binnen één maatschappij kan hij verschillen tussen vrouwen en mannen. Zij wijst erop hoe er in de hedendaagse Verenigde Staten een duidelijk verband en continuüm (maar geen identiteit) bestaat tussen het verlangen van vrouwen om hun medebroeders te helpen (feminisme) en het verlangen van vrouwen naar hun medebroeders (lesbianisme). Wat mannen betreft ligt het verhaal echter anders: patriarchaat is analoog aan feminisme, in die zin dat het gaat om sociale relaties tussen mannen (ze sluit hierbij aan bij Heidi Hartmanns opvatting van patriarchaat als “relaties tussen mannen … creëren onderlinge afhankelijkheid en solidariteit tussen mannen die hen in staat stellen vrouwen te domineren”); toch zijn de mannen die het patriarchaat het meest bevorderen ook (althans in het openbaar/bewust) degenen die het meest homofoob zijn. Ze schrijft (p. 3):

Wanneer Ronald Reagan en Jesse Helms zich bezighouden met het voeren van een serieuze logrol over “gezinsbeleid”, zijn het mannen die de belangen van mannen behartigen… Is hun band op enigerlei wijze congruent met de band van een liefhebbend homo mannenpaar? Reagan en Helms zouden nee zeggen, vol afschuw. De meeste homostellen zouden nee zeggen… walgend. Maar waarom niet? Heeft het continuüm tussen “mannen-liefhebbende-mannen” en “mannen-bevorderen-de-belangen-van-mannen” niet dezelfde intuïtieve kracht als het heeft voor vrouwen?

Zij haalt ook het oude Griekenland aan als voorbeeld van een heel andere samenleving, waar een duidelijk waarneembaar continuüm bestond tussen mannen die de belangen van mannen behartigen en mannelijke homoseksualiteit. Een van Sedgwick’s belangrijkste stellingen is echter dat de schijnbare mannelijke heteroseksualiteit in onze samenleving in feite een verplaatsing is van mannelijke homosociale verlangens. Als mannen naar vrouwen verlangen, zo betoogt zij, is het uiteindelijke object van het verlangen vaak niet de gewenste vrouw, maar veeleer andere mannen; het verlangen naar vrouwen dient als een kanaal waardoor het verlangen naar mannen kan worden uitgedrukt. Zij ontwikkelt dit aan de hand van René Girards studie van liefdesdriehoeken (in Desire, Deceit and the Novel, 1961), en zijn these dat in een liefdesdriehoek het verlangen tussen de rivalen even sterk, zo niet sterker is dan het verlangen tussen elke rivaal en de geliefde, in samenhang met het aan Gayle Rubin en Luce Irigaray ontleende idee van de patriarchale samenleving als zijnde handel in vrouwen (en vooral Irigaray’s idee van handel in vrouwen als mannelijke homoseksualiteit, hoewel Sedgwick erkent dat “de mannelijke ‘homoseksualiteit’ die hier besproken wordt allesbehalve feitelijke seks tussen mannen blijkt te vertegenwoordigen” (p. 26)).

Zij bespreekt ook hoe homofobe chantage in feite mannelijke homosociale doelen dient: “het resultaat is een structureel residu van terroristisch potentieel, van chanteerbaarheid, van westerse mannelijkheid door de hefboomwerking van homofobie.” (p. 89)

Leave a Reply