Hobbes

De 17e eeuwse Engelse filosoof Thomas Hobbes, die zijn leven doorbracht als leermeester en metgezel van grote edellieden, was een geniaal schrijver met een grotere zeggingskracht dan welke andere Engelse politieke filosoof ook. Hij was niet, zoals hij soms verkeerd wordt voorgesteld, een profeet van het “burgerlijke” individualisme, die vrije concurrentie op een kapitalistische vrije markt bepleitte. Integendeel, hij schreef in een pre-industriële, zij het in toenemende mate commerciële, maatschappij en bewonderde niet zozeer rijkdom als zodanig als wel “eerbewijzen”. Hij was sociaal conservatief en wilde graag een nieuwe filosofische sanctie geven aan een hiërarchisch, zij het zakelijk, gemenebest waarin het familiegezag het belangrijkst was.

Filosofisch werd Hobbes beïnvloed door de nominalistische scholastieke filosofie, die de Thomistische metafysica overboord had gezet en strikte beperkingen van de vermogens van de geest had aanvaard. Daarom baseerde hij zijn conclusies op de rudimentaire mathematische fysica en psychologie van zijn tijd en streefde naar praktische doelstellingen-orde en stabiliteit. Hij geloofde dat de fundamentele fysische wet van het leven beweging was en dat de overheersende menselijke impulsen angst waren en, onder degenen boven de armoedegrens, trots en ijdelheid. Menselijke wezens, betoogde Hobbes, zijn strikt geconditioneerd en beperkt door deze wetten, en hij probeerde een wetenschap van politiek te scheppen die deze wetten zou weerspiegelen. “De vaardigheid om gemenebesten te maken en te onderhouden bestaat daarom uit bepaalde regels, zoals rekenkunde en meetkunde; niet (zoals bij tennisspelen) alleen uit oefening: welke regels noch arme mannen de vrije tijd hebben, noch mannen die de vrije tijd hebben gehad, tot nu toe de nieuwsgierigheid of de methode hebben gehad om ze uit te zoeken.

Hobbes negeert de klassieke en Thomistische concepten van een transcendente natuurwet, die zelf een afspiegeling is van de goddelijke wet, en van een “Grote Keten van Zijn” waardoor het universum harmonieus bijeen wordt gehouden. In navolging van de praktische onderzoeksmethode die door de Franse filosoof René Descartes werd bepleit, stelt Hobbes onomwonden dat macht wet schept, niet wet macht. Want wet is alleen wet als zij kan worden gehandhaafd, en de prijs van veiligheid is één opperste soevereine openbare macht. Want zonder die macht is het concurrentievermogen van de mensheid zo groot, dat zodra meer dan het bestaansminimum is bereikt, de mensen worden gedreven door ijdelheid en eerzucht, en er een oorlog is van allen tegen allen. De ware wet van de natuur is zelfbehoud, betoogt hij, wat alleen kan worden bereikt als de burgers onderling een overeenkomst sluiten om hun individuele macht over te dragen aan de “leviathan” (heerser), die alleen hen in veiligheid kan bewaren. Zo’n gemenebest heeft geen intrinsieke bovennatuurlijke of morele sanctie: het ontleent zijn oorspronkelijke gezag aan het volk en kan alleen loyaliteit afdwingen zolang het erin slaagt de vrede te bewaren. Hij gebruikt dus zowel de oude concepten van natuurrecht als van contract, waarop vaak een beroep wordt gedaan om verzet tegen het gezag te rechtvaardigen, als sanctie ervoor.

Hobbes gaat, net als Machiavelli, uit van een veronderstelling van fundamentele menselijke dwaasheid, competitiedrang en verdorvenheid en spreekt Aristoteles’ veronderstelling tegen dat de mens van nature een “politiek dier” is. Integendeel, de mens is van nature asociaal, en zelfs wanneer hij voor zaken en winst bijeenkomt, ontstaat er slechts “een zekere markt-gezelligheid”. Alle samenleving is alleen voor gewin of glorie, en de enige ware gelijkheid tussen individuen is hun macht om elkaar te doden. Hobbes ziet en verlangt geen andere gelijkheid. Sterker nog, hij ontmoedigde specifiek “mannen van lage graad van een ondeugend gedrag tegenover hun meerderen.”

De Leviathan (1651) ontzette de meeste van zijn tijdgenoten; Hobbes werd beschuldigd van atheïsme en van “belasteren van de Menselijke Natuur.” Maar, als zijn remedies tactisch onpraktisch waren, in politieke filosofie was hij heel diep gegaan door de soevereine natiestaat van een pragmatische rechtvaardiging te voorzien en deze op utilitaire doelen te richten.

Leave a Reply