Guillotine (worstelen)

In eerste instantie wordt een beenrit vastgezet. Vanaf de bovenkant moet het been aan dezelfde kant de binnenkant van de dij van de tegenstander vastgrijpen, waarbij de voet van de aanvaller de enkel vastgrijpt. Vervolgens reikt de aanvaller naar de overkant om de arm te grijpen tegenover de kant waar de beenklem op zit. Deze arm wordt naar achteren en omhoog getrokken zodat de aanvaller zijn hoofd eronder kan schuiven, op of net boven de elleboog. (De guillotine is het makkelijkst toe te passen als de tegenstander naar achteren reikt tijdens de beenrit.)

Als het hoofd van de aanvaller zich eenmaal onder de arm van de tegenstander bevindt, wordt het hoofd gebruikt om de arm en de tegenstander op te tillen en te draaien. De andere arm van de aanvaller wordt onder de arm van de tegenstander en achter zijn hoofd aangebracht op een vergelijkbare manier als een halve nelson. Als de aanvaller naar achteren rolt en de tegenstander op zijn rug ligt, komt één van de armen van de aanvaller onder zijn lichaam te liggen. Deze arm laat dan de pols van de beknelde arm los. Vervolgens moet de aanvaller over zijn tegenstander heen reiken en zijn armen vastzetten, waarbij hij ze zoveel mogelijk strekt.

Deze laatste positie is de guillotine, en de aanvaller past deze toe door zo zacht mogelijk te knijpen (om letsel aan de ruggengraat te voorkomen), terwijl hij de beenhaak handhaaft om te voorkomen dat de tegenstander ontsnapt.

Ralph Leander Lupton, circa 1928

Leave a Reply