Guide to Fillet Weld Symbols
Afmetingen van hoeklassen moeten aan dezelfde kant van de referentielijn worden aangegeven als het lassymbool (A, fig. 3-27).
Wanneer hoeklassen aan beide zijden van een lasnaad zijn aangegeven en er geen algemene aantekening voor de afmetingen van de lassen op de tekening voorkomt, worden de afmetingen als volgt aangegeven:
- Wanneer beide lassen dezelfde afmetingen hebben, mag één of beide worden gedimensioneerd (B of C, fig. 3-27).
- Wanneer de lassen verschillende afmetingen hebben, moeten beide worden gedimensioneerd (D, fig. 3-27).
Wanneer hoeklassen aan beide zijden van een verbinding zijn aangegeven en een algemene opmerking over de afmetingen van de lassen op de tekening voorkomt, behoeft geen van beide lassen te worden gedimensioneerd. Indien echter de afmetingen van een of beide lassen afwijken van de in de algemene noot gegeven afmetingen, moeten beide lassen worden gedimensioneerd (C of D, fig. 3-27).
Symbolen voor de afmeting van hoeklassen
De afmeting van een hoeklas moet links van het lassymbool worden aangegeven (A, fig. 3-27).
De afmeting van een hoeklas met ongelijke benen moet tussen haakjes links van het lassymbool worden weergegeven. De lasrichting wordt niet door het symbool aangegeven en moet zo nodig op de tekening worden aangegeven (E, fig. 3-27).
Niet anders aangegeven, mag de gestorte hoeklas niet kleiner zijn dan de op de tekening aangegeven maat.
Wanneer penetratie voor een bepaalde wortelopening is gespecificeerd, moet de inspectiemethode voor het bepalen van de penetratiediepte in de van toepassing zijnde specificatie worden opgenomen.
Lengte van hoeklassen
De lengte van een hoeklas moet, indien aangegeven op het lassymbool, rechts van het lassymbool worden aangegeven (A t/m D, fig. 3-27).
Wanneer hoeklassen de volledige afstand tussen abrupte veranderingen in de lasrichting beslaan, behoeft geen lengtemaat op het lassymbool te worden aangegeven.
Specifieke lengtes van hoeklassen kunnen worden aangegeven door symbolen in combinatie met maatlijnen (fig. 3-28).
De omvang van hoeklassen
Gebruik één type arcering (met of zonder definitieve lijnen) om de omvang van hoeklassen grafisch weer te geven.
Filletlassen die zich uitstrekken voorbij abrupte veranderingen in de lasrichting moeten worden aangegeven met extra pijlen die wijzen naar elke sectie van de te lassen verbinding (fig. 3-29), behalve wanneer de symbolen van de rondom gelaste hoeklassen worden gebruikt.
Afmeting van intermitterende hoeklassen
De steek (hart-op-hart afstand) van intermitterende hoeklassen moet worden weergegeven als de afstand tussen de middelpunten van de incrementen aan één zijde van de verbinding.
De steek van hoeklassen moet rechts van de lengtemaat (A, fig. 3-27) worden aangegeven.
Afmetingen van ketting- hoeklassen moeten aan beide zijden van de referentielijn worden aangegeven. Kettingnabootsende hoeklassen moeten tegenover elkaar liggen (fig. 3-30).
Afmetingen van kettingnabootsende hoeklassen moeten worden aangegeven aan beide zijden van de referentielijn zoals aangegeven in de hoeklassymbolen in figuur 3-31.
Niet anders gespecificeerd, moeten verspringende intermitterende hoeklassen aan beide zijden symmetrisch worden verdeeld als in de hoeklassymbolen in figuur 3-32.
Indien de werkelijke lengte van de las dit vereist, moet de lengte van het increment van de lassen aan het einde van de las worden vergroot om de las aan het einde van de las te beëindigen.
Beëindiging van intermitterende hoeklassen
Wanneer intermitterende hoeklassen op zichzelf worden gebruikt, geeft het symbool aan dat de incrementen zich aan de uiteinden van de gedimensioneerde lengte bevinden.
Wanneer intermitterend hoeklassen tussen doorgaand hoeklassen wordt gebruikt, geeft het symbool aan dat aan de uiteinden van de gedimensioneerde lengte ruimte moet worden gelaten die gelijk is aan de steek min de lengte van één increment.
Afzonderlijke symbolen moeten worden gebruikt voor intermitterend en doorgaand hoeklassen wanneer de twee langs één zijde van de verbinding worden gecombineerd (fig. 3-28).
Oppervlaktecontour van hoeklassen
Vlakke, convexe of concave lasnaden, die zonder enige nabewerking moeten worden gelast, moeten worden aangegeven door toevoeging van het vlakke, convexe of concave contoursymbool aan het lassymbool, overeenkomstig de hier gegeven plaatsaanduidingen (A, fig. 3-33).
Filletlassen die machinaal vlak moeten worden gemaakt, moeten worden weergegeven door zowel het symbool voor vlakke contouren als het symbool voor de standaardafwerking van de gebruiker toe te voegen aan het lassymbool, overeenkomstig de plaatsaanduidingen in paragraaf 3-7 (B, fig. 3-33).
Filletlassen die mechanisch worden afgewerkt tot een bolle contour worden getoond door zowel het bolle contour symbool als het standaard afwerkingssymbool van de gebruiker toe te voegen aan het lassymbool, in overeenstemming met de specificaties voor de locatie in paragraaf 3-7 (C, fig. 3-33).
Filletlassen die mechanisch moeten worden afgewerkt tot een concave contour moeten worden getoond door zowel het concave contour symbool als het standaard afwerkingssymbool van de gebruiker toe te voegen aan het lassymbool, in overeenstemming met de hier gegeven locatiespecificatie.
In gevallen waarin de hoek tussen de lasvlakken zodanig is dat de identificatie van het type las en het juiste lassymbool in het geding is, moet het detail van de gewenste verbinding en lasconfiguratie op de lasnaadsymbolen op de tekening worden getoond.
Referenties voor lasnaadsymbolen
Een overzicht van lassymbolen
Leave a Reply