Geschiedenis van magie in Westerse wereldbeelden

Middeleeuws Europa

Tijdens de periode van Europa’s bekering tot het Christendom (ca. 300-1050) werd magie sterk geïdentificeerd met heidendom, het etiket dat Christelijke missionarissen gebruikten om de religieuze overtuigingen van Keltische, Germaanse en Scandinavische volkeren te demoniseren. Kerkleiders eigenden zich inheemse gebruiken en geloofsovertuigingen toe en kerstenden ze tegelijkertijd. Zo werden in kloosterhandschriften geneeskrachtige remedies gevonden waarin christelijke formules en riten werden gecombineerd met Germaanse volksrituelen om natuurlijke ingrediënten de kracht te geven om kwalen te genezen die werden veroorzaakt door vergif, een elfenaanval, demonische bezetenheid, of andere onzichtbare krachten. Een andere gekerstende praktijk, bibliomantie (waarzeggerij door het willekeurig kiezen van een bijbelse tekst), werd gecodificeerd in het 11e-eeuwse Divinatory Psalter van de orthodoxe Slaven. Hoewel mede overgenomen en veroordeeld door de christelijke leiders van deze periode, overleefde de magie in een complexe relatie met de dominante godsdienst. Vergelijkbare acculturatieprocessen deden zich voor bij latere bekeringen in Latijns Amerika en Afrika, waar inheemse geloofsovertuigingen in geestelijke krachten en magische praktijken, soms op een ongemakkelijke manier, samengaan met de christelijke theologie.

In het Europa van de hoge middeleeuwen (ca. 1050-1350) vond de strijd tussen religie en magie plaats als de strijd tegen ketterij, het kerkelijke etiket voor perverse christelijke geloofsovertuigingen. Men geloofde dat magiërs, net als ketters, de christelijke rituelen vervormden of misbruikten om het werk van de duivel te doen. Tegen de 15e eeuw droeg het geloof in de realiteit van menselijke pacten met de duivel en de magische krachten die daardoor werden verworven, bij tot de vervolging van degenen die ervan werden beschuldigd anderen daadwerkelijk schade te berokkenen met hun magie. Ook in de hoge Middeleeuwen droeg de demonisering van Moslims en Joden bij tot het wantrouwen jegens de “ander”. Marginale groepen werden stelselmatig beschuldigd van rituele baby-moord. In lugubere verhalen over “bloedverguizing” werden Joden beschuldigd van het stelen van Christelijke kinderen om ze te offeren. Vergelijkbare beschuldigingen werden geuit tegen heksen door Christenen en tegen Christenen door de oude Romeinen.

Hoewel magie in de Middeleeuwen op grote schaal werd veroordeeld, vaak om politieke of sociale redenen, wijst de proliferatie van magische formules en boeken uit die periode op de wijdverbreide praktijk ervan in verschillende vormen. Richard Kieckhefer onderscheidt twee grote categorieën van magie: de “lage” magie omvat bezweringen (gebeden, zegeningen, adjuraties), beschermende amuletten en talismannen, tovenarij (het misbruik van medische en beschermende magie), waarzeggerij en populaire astrologie, bedrog en medische magie door middel van kruiden en dieren; en de “hoge” of intellectuele magie omvat meer geleerde vormen van astrologie, astrale magie, alchemie, geheimenboeken en necromantie. Er zijn ook bewijzen van hoofse belangstelling voor magie, vooral die waarbij automaten en edelstenen betrokken waren. Bovendien diende magie als een literair middel van die tijd, met name de aanwezigheid van Merlijn in de Arthurromans. Hoewel de middeleeuwse Europese magie haar gevoel van anderszijn behield door ontleningen aan Joodse praktijken en Arabische wetenschappelijke bronnen zoals het astrale magische handboek Picatrix, putte zij ook uit de heersende christelijke traditie. De necromantie, bijvoorbeeld, gebruikte Latijns Christelijke riten en formules om de geesten van de doden te dwingen te gehoorzamen.

Leave a Reply