George Washington Carver

Carver werd als slaaf geboren in Diamond Grove, Newton County, Marion Township, nabij Crystal Place, nu bekend als Diamond, Missouri, mogelijk in 1864 of 1865, hoewel de exacte datum onbekend is. De eigenaar, Moses Carver, was een Duits-Amerikaanse immigrant die de moeder van George, Mary, en zijn vader, Giles, op 9 oktober 1855 voor $700 had gekocht van William P. McGinnis. Carver had 10 zusters en een broer, die voortijdig stierf.

Toen George nog maar een week oud was, werden hij, een zusje, en zijn moeder ontvoerd door nachtelijke overvallers uit Arkansas. George’s broer James werd in veiligheid gebracht tegen ontvoerders die slaven verkochten in Kentucky, een gangbare praktijk in die dagen. Moses Carver huurde John Bentley in om hen te vinden, maar vond George alleen, verweesd en bijna dood door kinkhoest. Carver’s moeder en zuster stierven, hoewel sommige verslagen uit die tijd vermelden dat zij met de noordelijke soldaten meegingen. Mozes onderhandelde met de overvallers en ruilde met hen een renpaard voor de terugkeer van de jongen en beloonde Bentley. Door deze episode leed George de rest van zijn leven aan een ademhalingsziekte, waardoor hij chronisch zwak bleef.

Nadat de slavernij was afgeschaft, adopteerden Moses Carver en zijn vrouw Susan, George en zijn broer James, als hun eigen kinderen. Zij moedigden George Carver aan om zijn intellectuele bezigheden voort te zetten en “Tante Susan” leerde hem de grondbeginselen van het lezen en schrijven.

Zwarte mensen waren niet toegestaan op de Diamond Grove school, maar wel tien mijl (16 km) ten zuiden van Neosho en toen hij bericht kreeg dat daar een school voor zwarte mensen was, besloot hij er onmiddellijk heen te gaan. Tot zijn ontsteltenis was de school gesloten toen hij in de stad aankwam, en omdat hij geen onderdak had, sliep hij in een nabijgelegen schuur. De volgende ochtend vond hij een vriendelijke vrouw, Mariah Watkins, die hem hielp door hem een kamer te verhuren. Toen hij zichzelf aanduidde als “George de Carver”, zoals hij zijn hele leven al had gedaan, antwoordde zij dat hij voortaan “George Carver” heette. George was verheugd en onder de indruk van de woorden van deze dame: “Je moet alles leren wat je kunt, en dan teruggaan in de wereld en je kennis teruggeven aan de mensen.”

Op dertienjarige leeftijd ging hij, vanwege zijn wens om daar naar de High School te gaan, bij een ander gezin inwonen in Fort Scott, Kansas. Nadat hij getuige was geweest van het lynchen van een zwarte man door een groep blanken, verliet George Fort Scott en bezocht vervolgens een aantal scholen voordat hij zijn diploma behaalde aan de Minneapolis High School in Minneapolis, Kansas.

UniversityEdit

George Washington Carver aan het werk in zijn laboratorium

In de volgende vijf jaar stuurde hij brieven naar verschillende universiteiten met de bedoeling te worden toegelaten, en had uiteindelijk succes met Highland College in Highland, Kansas. Hij reisde naar de universiteit, maar werd afgewezen toen hij ontdekte dat hij zwart was. In augustus 1886 reisde Carver in een wagen met J. F. Beeler van Highland naar Eden Township in Ness County, waar hij bij de regering een aanvraag indiende voor land onder de Rural Settlement Act bij Beeler, waar hij een kleine serre met planten, bloemen en een geologische collectie onderhield. Zonder enige hulp van huisdieren ploegde hij 17 acres (69.000 m²) land om, plantte rijst, granen, maïs en groenten, evenals verschillende fruitbomen, bosbomen en struiken. Hij deed ook kleine klusjes in de stad en werkte als cowboy.

In het begin van 1888 kreeg Carver een lening van $300 van de Ness City Bank, waarmee hij aangaf dat hij zijn opleiding wilde voortzetten, en in juni van dat jaar verliet hij het gebied.

In 1890 begon Carver met een kunst- en pianostudie aan het Simpson College in Indianola, Iowa, waar zijn kunstlerares, Etta Budd, Carvers talent voor het schilderen van bloemen en planten herkende en hem overhaalde zijn studie en interesses in de kunst op te geven en een beter betaald beroep te gaan uitoefenen, en om die reden ging hij plantkunde studeren aan de Iowa State University in Ames. Hij kwam er in 1891 als eerste zwarte student en later als eerste zwarte faculteitslid. Om verwarring met een andere George Carver in zijn klassen te voorkomen, begon hij zijn volledige naam als George Washington Carver te gebruiken.

Aan het einde van zijn loopbaan in 1894, toen zijn potentieel al begon te worden erkend, haalden Joseph Budd en Louis Pammel George over om in Iowa te blijven en zijn mastergraad te halen. Carver verrichtte zijn onderzoek aan het Iowa Agricultural and Economic Experiment Station onder leiding van professor Pammel van 1894 tot aan zijn afstuderen in 1896. In zijn werk experimenteerde hij met plantenziektekunde en mycologie en kreeg hij nationale erkenning en respect als botanicus.

Bij Tuskegee met Booker T. WashingtonEdit

George Washington Carver (voorste rij, midden) poseert met andere functionarissen van het Tuskegee Instituut op deze foto uit 1902 c. genomen door Frances Benjamin Johnston.

In 1896 werd Carver uitgenodigd om aan het hoofd te komen staan van het departement voor landbouwkundig onderzoek van Tuskegee , later omgedoopt tot Tuskegee University, door de stichter ervan, Booker T. Washington. Carver aanvaardde de positie en bleef daar 47 jaar en onderwees voormalige slaven landbouwtechnieken voor zelfvoorziening.

In antwoord op de richtlijn van Washington om onderwijs aan boeren te brengen, ontwierp Carver een mobiele school, de “Jesup wagon” genoemd naar de New Yorkse financier Morris Ketchum Jesup, die voor de financiering zorgde.

Carver had tal van problemen bij Tuskegee voordat hij beroemd werd; zijn arrogantie, zijn salaris dat hoger was dan normaal, en de twee kamers die hij voor persoonlijk gebruik kreeg, wekten bij sommige mensen wrevel op, omdat faculteitsleden normaal gesproken kamers deelden met z’n tweeën. Een van Carvers taken was het beheren van de boerderijen van het Agricultural Experiment Station. Hij werd geacht landbouwproducten te produceren en met winst te verkopen, maar al snel bleek hij een slechte manager te zijn. In 1900 klaagde Carver dat de fysieke arbeid en het schrijven van brieven die zijn werk op de boerderij vereisten, te veel voor hem waren.

In 1902 nodigde Booker T. Washington Frances Benjamin Johnston, een nationaal beroemde fotografe, uit om naar Tuskegee te komen. Carver en Nelson Henry, een afgestudeerde Tuskegee, vergezelden de aantrekkelijke blanke vrouw naar het stadje Ramer, waar verschillende blanke burgers dachten dat Henry met de blanke vrouw was gaan optrekken. Iemand vuurde drie pistoolschoten af op Henry, en hij vluchtte nadat een menigte mensen hem verhinderde terug te keren. Carver beschouwde zichzelf gelukkig dat hij met zijn leven ontsnapt was.

In 1904 rapporteerde een commissie dat Carvers verslagen in de pluimveetuin overdreven waren, en Washington bekritiseerde hem over die overdrijvingen. Carver reageerde met: “Om nu gebrandmerkt te worden als leugenaar en deelgenoot van zo’n afschuwelijk bedrog is meer dan ik kan verdragen, en als uw commissie van mening is dat ik opzettelijk heb gelogen of deelgenoot was van deze leugen zoals zij zeiden, staat mijn ontslag tot uw beschikking”. In 1910 diende Carver een ontslagbrief in als reactie op de reorganisatie van de landbouwprogramma’s. Carver dreigde in 1912 opnieuw ontslag te nemen wegens onderwijsopdracht, in 1913 diende hij een ontslagbrief in, met het voornemen elders een experimenteel station te gaan leiden. Hij dreigde ook ontslag te nemen in 1913 en 1914 toen hij er niet in slaagde een zomeropdracht als leraar te krijgen. In elk van de gevallen streek Washington de zaken glad, het leek erop dat zijn gekrenkte trots de meeste van zijn dreigementen om ontslag te nemen veroorzaakte, vooral in de laatste twee, omdat hij het geld van de zomerbaan niet nodig had.

Carver circa 1910

In 1911 schreef Washington een lange brief aan Carver waarin hij klaagde dat hij de orders om bepaalde gewassen op het proefstation te planten niet had opgevolgd. Hij wees ook Carvers eisen af voor een nieuw onderzoekslaboratorium en voorraden voor zijn exclusief gebruik en voor het lesgeven zonder klassen. Hij complimenteerde Carvers bekwaamheden op pedagogisch gebied en op het gebied van oorspronkelijk onderzoek, maar gaf een onverbloemd commentaar op zijn gebrekkige administratieve vaardigheden: “Als het gaat om de organisatie van klassen, de bekwaamheid die nodig is om te zorgen voor een goede organisatie van een school van grote omvang of van een afdeling van een school, laat zijn bekwaamheid veel te wensen over. Wanneer het erom gaat een landbouwbedrijf op een praktische manier te exploiteren, met duidelijke, praktische en financiële resultaten, laat zijn bekwaamheid opnieuw veel te wensen over”. Nog in 1911 klaagde Carver dat zijn laboratorium nog steeds niet over de 11 maanden eerder beloofde apparatuur beschikte. Tegelijkertijd klaagde hij over commissies die hem bekritiseerden en dat zijn “zenuwen niet bestand waren” tegen nog meer commissievergaderingen.

Ondanks hun botsingen prees Booker T. Washington Carver in het boek My Larger Education: Being Chapters from My Experience uit 1911. Washington noemde hem: “Een van de grootste zwarte wetenschappers die ik ooit heb gekend”. Zoals de meeste latere biografieën over Carver bevat ook dit boek overdrijvingen, zoals de onjuiste bewering dat Carver van jongs af aan “zo’n zwak en ziekelijk wezentje bleek te zijn dat men niet probeerde hem aan het werk te zetten, in plaats daarvan liet men hem opgroeien tussen de kippen en andere dieren rond de dienstvertrekken, waar hij zo goed en zo kwaad als het ging in zijn onderhoud voorzag”. Carver schreef elders dat zijn adoptieouders, de Carvers, “erg aardig” voor hem waren.

Booker T. Washington stierf in 1915. Zijn opvolger stelde minder eisen aan Carver en van 1915 tot 1923 hield Carver zich vooral bezig met het verzamelen van bestaande toepassingen en het voorstellen van andere voor pinda’s, aardappelen, noten en andere gewassen. Het was dit werk en vooral zijn promotie van pinda’s bij de pindatelersvereniging en voor het Congres dat hem uiteindelijk tot de beroemdste Afro-Amerikaan van zijn tijd maakte.

Opkomst in roemEdit

Vanaf zijn begindagen was hij van plan arme zuidelijke ranchers en boeren te helpen die werkten op gronden van slechte kwaliteit die door herhaalde aanplant van katoengewassen waren uitgeput van voedingsstoffen. Hij en andere landbouwspecialisten moedigden de boeren aan om de stikstof in hun bodem te herstellen door systematisch vruchtwisseling toe te passen, waarbij katoengewassen werden afgewisseld met zoete aardappel- of peulvruchtaanplantingen (zoals pinda’s, sojabonen en cowpea’s) die ook een bron van eiwitten waren. De toepassing van wisselbouw heeft geleid tot verbeteringen in de katoenproductie en tot nieuwe veevoederproducten en alternatieve industriële gewassen. Om de boeren met succes te trainen in het afwisselen van gewassen en het verbouwen van de nieuwe voedingsmiddelen, ontwikkelde Carver een landbouwvoorlichtingsprogramma voor Alabama dat vergelijkbaar was met dat in de staat Iowa, en richtte hij een industrieel onderzoekslaboratorium op waar hij en zijn assistenten werkten aan het populariseren van het gebruik van de nieuwe planten door honderden toepassingen voor hen te ontwikkelen door middel van origineel onderzoek en ook door het promoten van recepten en toepassingen die zij van anderen hadden opgepikt. Carver verspreidde hun informatie als landbouwnieuwsbrieven.

George Washington Carver Museum and Cultural Center, Austin, Texas.

Veel van Carvers roem heeft te maken met de honderden plantaardige producten die hij populair maakte; na zijn dood werden lijsten opgesteld van plantaardige producten die hij had samengesteld of die hij had bedacht. Deze lijsten bevatten ongeveer 300 toepassingen voor pinda’s en 118 voor zoete aardappelen, hoewel 73 van de 118 kleurstoffen waren. Hij deed soortgelijk onderzoek naar het gebruik van cowpea’s, sojabonen en noten. Carver schreef geen formules voor de meeste van zijn nieuwe produkten, zodat ze niet door anderen konden worden gemaakt.

Tot 1921 was Carver niet wijd en zijd bekend om zijn landbouwkundig onderzoek, maar in Washington, D.C. was hij wel bekend. door President Theodore Roosevelt die openlijk zijn werk bewonderde, door James Wilson, voormalig decaan van de Iowa State University en Carvers professor, die van 1897 tot 1913 secretaris van landbouw was, ook door Henry Wallace Cantwell, secretaris van landbouw van 1921 tot 1924, die een van Carvers leraren was op Iowa State. Carver was bevriend met Wallace’s zoon, Henry A. Wallace, ook afgestudeerd aan de Universiteit van Iowa. Wallace diende als jongeman van 1933 tot 1940 als minister van Landbouw en Franklin Delano Roosevelt van 1941 tot 1945 als vice-president.

Carver werd ook benaderd door de Amerikaanse zakenman, boer en uitvinder, William Edenborn van Winn Parish, Louisiana, die op zijn demonstratieboerderij pinda’s verbouwde.

In 1916 werd Carver benoemd tot Fellow van de Royal Society of Arts in Engeland, een van de weinige Amerikanen in die tijd die deze eer te beurt viel. Maar zijn promotie van pinda’s leverde hem veel van zijn roem op.

In 1919 schreef Carver aan een pindabedrijf over het grote potentieel dat hij zag voor zijn nieuwe pindamelk, zowel hij als de pinda-industrie leken zich niet bewust van het feit dat William Melhuish in 1917 patent #1,243,855 had verworven voor een melkvervanger gemaakt van pinda’s en sojabonen. Ondanks bezwaren tegen zijn ras nodigde de pinda-industrie hem uit als spreker op haar congres in 1920, waar hij “pinda-mogelijkheden” besprak en 145 pinda-producten tentoonstelde.

In 1920 werden de Amerikaanse pinda-boeren onderboden door geïmporteerde pinda’s uit de Republiek China, en in 1921 kwamen blanke pinda-verwerkers en boeren bijeen om hun zaak te bepleiten voor een hoorcommissie van het congres over een tarief. Nadat hij reeds over de kwestie had gesproken op de United Peanut Associations of America, werd Carver gekozen om voor een pindatarief te spreken voor het U.S. House Ways and Means Committee. Carver was een nieuwe keuze vanwege de rassenscheiding in de Verenigde Staten, hoewel hij bij zijn aankomst werd bespot door de verbaasde zuidelijke congresleden, maar hij liet zich niet ontmoedigen en begon enkele van de vele toepassingen van pinda’s uit te leggen. Aanvankelijk had hij tien minuten om te presenteren, maar het inmiddels geboeide comité verlengde zijn tijd keer op keer. Het comité applaudisseerde zodat hij zijn presentatie kon afmaken, en het Fordney-McCumber Tariff van 1922 omvatte een belasting op ingevoerde pinda’s. Carver’s presentatie voor het Congres maakte hem beroemd, terwijl zijn intelligentie, welsprekendheid, vriendelijkheid en hoffelijkheid het grote publiek charmeerde.

Het leven in roemEdit

Carver in maart 1942

Tijdens de laatste twee decennia van zijn leven leek Carver te genieten van zijn beroemdheidsstatus, waarbij hij vaak op pad was om rassenharmonie, pinda’s, en Tuskegee te promoten. Hoewel hij na 1922 nog maar zes agrarische nieuwsbrieven publiceerde, publiceerde hij ook artikelen in tijdschriften over de pindasector en schreef hij een gesyndiceerde krantencolumn onder de naam “Professor Carver’s Advice”. Veel bedrijfsleiders kwamen bij hem voor hulp, en hij reageerde vaak met gratis advies. Drie Amerikaanse presidenten (Theodore Roosevelt, Calvin Coolidge, en Franklin Roosevelt) ontmoetten hem, en de kroonprins van Zweden studeerde drie weken met hem.

In 1923 ontving Carver de Spingarn Medal van de NAACP, die jaarlijks wordt uitgereikt voor bijzondere prestaties. Van 1923 tot 1933 maakte Carver een tournee langs blanke zuidelijke universiteiten voor de Commission on Interracial Cooperation.

Een beroemde kritiek op Carver stond in een artikel in de New York Times van 20 november 1924, getiteld: “Men of Science Never Talk Like That”, waarin de Times Carver’s beweringen dat God hem in zijn onderzoek had geleid, onverenigbaar achtte met een wetenschappelijke benadering. De kritiek wekte veel sympathie op voor Carver, omdat veel christenen het artikel zagen als een aanval op religie.

In 1928 kende Simpson College Carver een eredoctoraat toe, en Raleigh H. Merritt nam contact met hem op over een boek over hem in 1929 en schreef: “Op dit moment is er nog niet veel gedaan om de ontdekkingen van Dr. Carver commercieel te gebruiken. Hij zegt dat het slechts de oppervlakte raakt van het wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheden van pinda’s en andere zuiderse producten”. In 1932 schreef literatuurprofessor James Saxon Childers echter dat Carver en zijn producten bijna als enige verantwoordelijk waren voor de toename van de pindaproductie in de V.S. nadat de katoenbolletjeskever rond 1892 de katoenoogst verwoestte. Childers’ artikel uit 1932 over Carver, genaamd “The Boy Who Was Traded for a Horse”, dat werd gepubliceerd in The American Magazine en in 1937 werd herdrukt in Reader’s Digest, heeft veel gedaan om deze mythe over Carver te vestigen, en andere belangrijke tijdschriften en kranten uit die tijd overdreven zijn invloed op de pinda-industrie.

Tussen 1933 en 1935 hield Carver zich voornamelijk bezig met het werk aan pinda-oliemassage om kinderverlamming (poliomyelitis) te behandelen. Carver kreeg enorme media-aandacht en bezoek van ouders met hun zieke kinderen; uiteindelijk bleek echter dat pinda-olie niet de wonderoplossing was waardoor de massages de voordelen boden, want Carver was coach geweest van het Iowa State football-team en was gediplomeerd als massagetherapeut. Tussen 1935 en 1937 nam Carver deel aan de studie van ziekten voor het Ministerie van Landbouw van de Verenigde Staten en specialiseerde hij zich in plantenziekten en mycologie voor zijn masterdiploma.

In 1937 nam Carver deel aan twee conferenties over chemotherapie. Hij ontmoette Henry Ford op een conferentie in Dearborn, Michigan, en zij werden goede vrienden. Ook in 1937 ging Carver’s gezondheid achteruit. Time magazine meldde in 1941 dat Henry Ford een lift voor Carver had geïnstalleerd omdat zijn dokter hem had verteld dat hij de 19 trappen naar zijn kamer niet kon beklimmen. In 1942 ontkenden de twee dat zij samen werkten aan een oplossing voor het tekort aan rubber in oorlogstijd. Carver werkte ook met sojabonen, die hij en Ford als een alternatieve brandstof beschouwden.

In 1939 ontving Carver de Roosevelt Medal voor opmerkelijke bijdrage aan de zuidelijke landbouw met het opschrift: “Aan een nederige wetenschapper die Gods leiding zocht en een bevrijder voor mensen van zowel het blanke als het zwarte ras”. In 1940 richtte Carver de George Washington Carver Stichting op aan het Tuskegee Instituut. In 1941 werd ter ere van hem het George Washington Carver Museum aan het Tuskegee Instituut gewijd. In 1942 bouwde Henry Ford een replica van Carvers oude slavenhut in het Henry Ford Museum en Greenfield Village in Dearborn als eerbetoon aan zijn vriend. Ook had Ford in 1942 het George Washington Carver Laboratorium in Dearborn aan hem opgedragen.

Leave a Reply