Genesis Hoofdstuk 18

A. Abraham ontvangt belangrijke bezoekers.

1. (1-5) Abraham nodigt de HEERE en twee anderen uit voor een maaltijd.

Toen verscheen de HEERE hem bij de terebintbomen van Mamre, toen hij in de tentdeur zat op het heetst van de dag. Toen sloeg hij zijn ogen op en keek, en ziet, drie mannen stonden bij hem; en toen hij hen zag, liep hij van de tentdeur naar hen toe, boog zich ter aarde en zeide: Mijn Heer, als ik nu een gunst in Uw ogen gevonden heb, ga dan niet aan Uw knecht voorbij. Laat alstublieft een weinig water brengen, en was uw voeten, en rust uit onder den boom. En ik zal u een stuk brood brengen, opdat gij uw hart moogt verkwikken. Daarna moogt gij voorbijgaan, daar gij tot uw dienaar zijt gekomen.” Zij zeiden: “Doe, zoals gij gezegd hebt.”

a. Toen verscheen de HEERE: Blijkbaar gebeurde dit korte tijd na de gebeurtenissen van Genesis 17. In Genesis 17:21 zei God dat Sarah een jaar later zou bevallen, en op dit moment was ze nog niet zwanger; dus dit kon niet meer dan drie maanden na de gebeurtenissen in Genesis 17 zijn.

b. Toen verscheen de HERE aan hem bij de terebintbomen: Ook hier kwam de HERE tot Abraham in menselijke verschijning. Dit is een andere voorstelling van Jezus in menselijke gedaante vóór Zijn incarnatie, hier te midden van de drie mannen die Abraham bezochten.

i. Wij kunnen aannemen dat dit God was, in de persoon van Jezus Christus, die aan Abraham verscheen vóór Zijn incarnatie en geboorte te Bethlehem. Wij nemen dit aan omdat over God de Vader staat: Niemand heeft ooit God gezien. De eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, heeft Hij verklaard (Johannes 1:18), en geen mens heeft ooit God gezien in de Persoon des Vaders (1 Timoteüs 6:16). Daarom, als God in het Oude Testament aan iemand verscheen in menselijke gedaante (en niemand heeft God de Vader gezien) is het logisch dat de verschijning van de eeuwige Zoon is, de Tweede Persoon van de Drie-eenheid, vóór Zijn incarnatie in Bethlehem.

c. De terebinth bomen van Mamre: Dit was een belangrijke plaats in Abrahams leven. Abraham verhuisde naar Mamre toen hij uit Egypte terugkeerde naar het beloofde land en bouwde daar een altaar (Genesis 13:18), en bleef er blijkbaar enige tijd (Genesis 14:13). Abraham kocht een veld en een grot bij Mamre en gebruikte het voor de begrafenis van Sara (Genesis 23:17-19). Abraham zelf werd er begraven (Genesis 25:9), en zijn zoon Izaäk werd er ook begraven (Genesis 49:30, 50:13).

d. Zie, drie mannen stonden bij hem: Hoewel wij niet weten of Abraham onmiddellijk de identiteit van zijn bezoekers begreep, eerde hij wel de leider van deze drie als zijn meerdere (boog zich ter aarde).

i. Hoewel de HEERE (in de Persoon van Jezus Christus) tweemaal eerder aan Abraham verscheen (Genesis 12:7, 17:1), weten we niet of Jezus er elke keer hetzelfde uitzag, of dat Abraham gewoon wist wie het was door een soort intuïtie of geestelijke kennis.

e. Hij liep uit de tentdeur om hen te ontmoeten: Volgens zijn godsvrucht en de gebruiken van die cultuur bood Abraham enthousiast de gastvrijheid van zijn huis aan deze reizigers aan.

2. (6-8) Sarah en Abraham bereiden een maaltijd voor hun bezoekers.

Daarop haastte Abraham zich de tent in naar Sarah en zei: “Maak vlug drie maten fijn meel klaar; kneed het en maak er koeken van.” En Abraham liep naar de kudde, nam een mals en goed kalf, gaf het aan een jongeling, en hij haastte zich om het te bereiden. En hij nam boter en melk en het kalf, dat hij bereid had, en zette het hun voor; en hij stond bij hen onder den boom, terwijl zij aten.

a. Abraham haastte zich in de tent: Abrahams urgentie lijkt verder te gaan dan het grote gevoel voor gastvrijheid dat in zijn tijd gebruikelijk was. Abraham begreep dat er iets bijzonders was met deze drie bezoekers.

b. Abraham liep naar de kudde: Hoewel Abraham en Sara zich haastten om deze maaltijd voor hun bezoekers klaar te maken, kostte het toch aanzienlijke tijd om het eten te maken en op te dienen. De betekenis is dat Abraham en Sara zelf dit werk deden, in plaats van dienaren op te dragen het voor hen te doen.

3. (9-10) God bevestigt opnieuw Zijn belofte van een zoon.

Toen zeiden zij tot hem: “Waar is Sara, uw vrouw?” Hij zeide: “Hier, in de tent.” En Hij zeide: “Ik zal zeker tot u wederkeren naar den tijd des levens, en zie, Sara, uw vrouw, zal een zoon hebben.” (Sarah luisterde in de tentdeur die achter hem was.)

a. Waar is Sarah, uw vrouw: Zij noemden haar naar haar nieuwe naam, slechts enkele weken tevoren gegeven (Genesis 17:15-16).

b. Ik zal zeker tot u wederkeren naar de tijd des levens, en zie, Sara, uw vrouw, zal een zoon hebben: Deze belofte van wedergeboorte (tot u wederkeren naar de tijd des levens) werd specifiek aan Abraham gedaan. Ook Sara werd op wonderbaarlijke wijze wedergeboren, maar deze belofte was aan Abraham.

c. Sara, uw vrouw, zal een zoon hebben: Het lijkt erop dat God deze belofte aan Abraham in betrekkelijk korte tijd dramatisch herhaalde (eerder in Genesis 17:17-22). Net als Abraham hebben wij het nodig om Gods beloften steeds opnieuw te horen. Het is een manier die God gebruikt om ons geloof aan te moedigen en te ontwikkelen: Zo komt dan het geloof door het horen, en het horen door het woord Gods (Romeinen 10:17).

4. (11-12) Sarah’s reactie op Gods belofte.

Nu waren Abraham en Sarah oud, welgevorderd in ouderdom; en Sarah was de ouderdom van het baren voorbij. Daarom lachte Sara in zichzelf, zeggende: “Zal ik, nadat ik oud geworden ben, behagen hebben, daar ook mijn heer oud is?”

a. Sara was de leeftijd om kinderen te baren voorbij: Door alle uiterlijke omstandigheden was er voor Sara een goede reden om te lachen om de letterlijke vervulling van deze belofte. Zij was de leeftijd van het baren voorbij, wat letterlijk lijkt te betekenen: “de wijze van vrouwen had opgehouden met Sarah te zijn.” Zij was gestopt met menstrueren en was door de menopauze gegaan.

i. Zelfs als men hun lange levensloop meerekent (Abraham werd 175 jaar en Sara 127), waren zij beiden ver over de middelbare leeftijd. Er zou een wonder van God voor nodig zijn om hen op normale wijze kinderen te laten krijgen. Daarom lachte Sarah in zichzelf: Het is veelzeggend dat dit is wat Sarah (en Abraham) hun hele leven het liefste wilden – een kind van henzelf krijgen. Toch vonden zij het moeilijk om Gods belofte te geloven toen Hij zei dat Hij het hun zou schenken.

i. Het is eigenaardig voor ons om Gods belofte voor een lange, lange tijd te geloven, onderweg veel ontmoediging te doorstaan, totdat de belofte er bijna is, en dan vinden we twijfel. Wij zijn dankbaar dat Hij groter is dan onze twijfels.

c. Nadat ik oud geworden ben, zal ik lust hebben: Sarah lachte in zichzelf om deze belofte. Zij kon niet geloven dat God dit kind letterlijk zou schenken als het resultaat van normale seksuele relaties.

i. Leupold vertaalt Genesis 18:12: “Nadat ik afgemat ben geworden, heb ik seksueel genot genoten en ook mijn heer is een oude man?” Leupold merkt vervolgens op: “De zaak is door Sarah niet erg fijnzinnig gesteld.”

ii. Het kan zijn dat Abraham en Sara, zelfs na de dramatische beloften van Genesis 17, een manier vonden om Gods belofte te vergeestelijken, waardoor het iets anders betekende dan wat God bedoelde. Hier maakte God het duidelijk: Abraham en Sara zouden normale sexuele relaties hebben en een baby voortbrengen.

5. (13-15) God beantwoordt Sarah’s lach.

En de HEERE zeide tot Abraham: Waarom heeft Sarah gelachen, zeggende: ‘Zal ik zeker een kind baren, daar ik oud ben?’ Is iets te moeilijk voor de HEERE? Op den bepaalden tijd zal Ik tot u wederkeren, naar den tijd des levens, en Sara zal een zoon hebben.” Maar Sara ontkende het, zeggende: “Ik heb niet gelachen,” want zij was bevreesd. En Hij zeide: Neen, maar gij hebt gelachen!”

a. Waarom lachte Sara: God hoorde Sarah’s lach, hoewel zij in zichzelf lachte. De zin was, dat haar lach niet normaal gehoord kon worden, maar God hoorde het toch. Er was niets verborgen voor de HERE.

i. We zouden heel anders kunnen leven als we ons herinnerden dat God alles hoort en weet wat we denken en zeggen.

b. Op de vastgestelde tijd zal ik tot u terugkeren: Toen Sarah lachte om Gods tweemaal gegeven belofte, zouden we kunnen denken dat God de belofte zou wegnemen. In plaats daarvan reageerde God door haar zonde van ongeloof aan te pakken, niet door de belofte weg te nemen.

i. Als wij ongelovig zijn, blijft Hij trouw; Hij kan Zichzelf niet verloochenen (2 Timotheüs 2:13).

c. Is er iets te moeilijk voor de HEERE: God zou door Abraham en Sara aantonen dat er niets te moeilijk is voor de HEERE, en dat God zelfs kan zegevieren over het zwakke geloof van Zijn volk.

i. Hard is hetzelfde Hebreeuwse woord voor wonderbaar in Jesaja 9:6: Want ons is een Kind geboren, ons is een Zoon gegeven… En Zijn naam zal genoemd worden Wonderbaar. Jezus is onze “wonderbare”, en Hij is niet te moeilijk of wonderbaar voor God om aan ons te geven.

d. De HEERE zeide tot Abraham: Veelbetekenend is dat God hierover met Abraham handelde en niet met Sarah zelf, want Abraham was het hoofd van zijn huis. God beloofde dat het zou gebeuren, en op de vastgestelde tijd.

B. Abraham doet voorbede voor de steden Sodom en Gomorra.

1. (16-19) God besluit Abraham het lot van Sodom en Gomorra te openbaren.

Toen stonden de mannen van daar op en keken naar Sodom, en Abraham ging met hen mee om hen op weg te zenden. En de HEERE zeide: Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe, daar Abraham voorzeker een groot en machtig volk zal worden, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden? Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huisgezin na hem zou bevelen, dat zij de weg des HEREN zouden houden, om gerechtigheid en recht te doen, opdat de HERE tot Abraham zou brengen, wat Hij tot hem gesproken heeft.”

a. Abraham ging met hen mee om hen op weg te sturen: In die tijd was het gebruikelijk dat een gastvrije gastheer zijn gasten op hun reis een poosje vergezelde als zij vertrokken.

b. En de HEERE zeide: God stelde Zichzelf een vraag. Hij deed dit niet omdat Hij niet wist wat Hij moest doen of omdat Hij Zijn gedachten moest verwerken. God stelde Zichzelf deze vraag om Zijn denken aan ons, de lezers van Genesis, te openbaren.

c. Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe: Vanwege wat God van Abraham zou brengen (een groot en machtig volk), en omdat Abraham een groot leider moest zijn (opdat hij zijn kinderen en zijn huisgezin na hem zou bevelen), besloot God aan Abraham te openbaren wat Hij spoedig met Sodom en Gomorra zou doen.

i. De redenen die in deze passage worden genoemd zijn belangrijk. God’s doel om dit aan Abraham te openbaren was niet alleen om interessante of schokkende informatie te delen, en het was niet alleen om Abraham’s nieuwsgierigheid te bevredigen. God wilde iets doen in Abrahams leven door wat Hij aan hem zou openbaren.

2. (20-21) God vertelt Abraham dat Hij zal zien of Sodom en Gomorra het oordeel waardig zijn.

En de HERE zeide: Omdat de verontwaardiging tegen Sodom en Gomorra groot is, en omdat hun zonde zeer ernstig is, zal Ik nu afdalen en zien of zij geheel gedaan hebben naar de verontwaardiging die ertegen tot Mij gekomen is; en zo niet, dan zal Ik het weten.”

a. Omdat de verontwaardiging tegen Sodom en Gomorra groot is: De overtreding van deze steden was groot, hun zonde was zeer ernstig, en we mogen veronderstellen dat deze verontwaardiging uit vele bronnen kwam.

– God en Zijn heilige gerechtigheid riepen tegen Sodom en Gomorra.

– Opzienbarende engelachtige wezens riepen tegen Sodom en Gomorra.

– De schare slachtoffers van de verdorvenheid van Sodom en Gomorra riep uit tegen die steden.

– De schepping zelf werd getroffen door hun onnatuurlijke overtreding, en riep uit tegen hen.

b. Ik zal nu afdalen en zien: Omdat de oordelen van de Here waarachtig en rechtvaardig zijn (Psalm 19:9, Openbaring 16:7), zou God Sodom en Gomorra alleen oordelen op grond van directe, nauwkeurige kennis. Dit wordt ons niet verteld omdat God het niet wist, maar om ons het grondige karakter van Gods kennis en integriteit aan te tonen.

3. (22-26) Abraham stelt een belangrijke vraag: Zal God de rechtvaardige met de goddeloze vernietigen?

Toen keerden de mannen zich van daar af en gingen in de richting van Sodom, maar Abraham stond nog steeds voor de HERE. En Abraham kwam naderbij en zeide: Zoudt Gij ook de rechtvaardigen met de goddelozen verdelgen? Veronderstel, dat er vijftig rechtvaardigen in de stad waren; zoudt Gij ook de plaats verwoesten en haar niet sparen voor de vijftig rechtvaardigen, die daarin waren? Het zij verre van U om zoiets te doen, om de rechtvaardigen met de goddelozen te doden, zodat de rechtvaardigen als de goddelozen zijn; verre zij het van U! Zal de Rechter over de gehele aarde niet recht doen?” Toen zeide de HEERE: “Indien Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen in de stad vind, zo zal Ik de ganse plaats voor hunnentwil sparen.”

a. De mannen keerden zich van daar af en gingen naar Sodom, maar Abraham stond nog steeds voor de HERE: Wij zien dat de twee mannen in werkelijkheid de engelen waren die Sodom in Genesis 19 bezochten. De derde persoon in het gezelschap was eigenlijk de HEERE Zelf.

b. En Abraham kwam naderbij: Abraham naderde tot de HERE. Doeltreffende voorbede is een kwestie van tot God naderen, zodat wij met Zijn hart kunnen bidden.

c. Wilt Gij ook de rechtvaardigen met de goddelozen verderven: Bij het bespreken van deze vraag herinnerde Abraham de HEERE in zekere zin aan Zijn eigen aard en beginselen (zal de Rechter van de gehele aarde niet recht doen). Abraham meende dat God, als rechtvaardige Rechter, de onschuldigen niet op dezelfde wijze kon en wilde straffen als de schuldigen.

i. Effectief gebed spreekt uit weten wie God is, en hoe God werkt in een bepaalde situatie. Doeltreffend gebed ziet zichzelf niet als een passieve toeschouwer in wat God doet, maar doeltreffend gebed handelt alsof het God daadwerkelijk moet herinneren in gebed.

ii. We zouden het opmerkelijk kunnen vinden dat Abraham zich zelfs maar bekommerde om de mensen van Sodom en Gomorra. Hij had gewoon kunnen bidden: “HEERE, haal eerst mijn neef Lot daar weg,” maar dat deed hij niet. Abrahams hart was vol verdriet en ontferming, zelfs voor de goddelozen van Sodom en Gomorra.

d. Indien Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen vind binnen de stad, dan zal Ik de gehele plaats sparen om hunentwil: God zei dit omdat Abraham het vroeg. Toen Abraham tot de HERE naderde en bad naar Gods geopenbaarde aard en wil, stemde God toe. De HERE zei dat Hij de stad zou sparen als er 50 rechtvaardigen waren.

4. (27-33) Abraham onderhandelt met God over Sodom en Gomorra.

Toen antwoordde Abraham en zei: “Voorwaar, nu heb ik, die slechts stof en as ben, het op mij genomen om tot de HERE te spreken: Stel dat er vijf minder waren dan de vijftig rechtvaardigen; zou U dan de hele stad vernietigen bij gebrek aan vijf?” Hij zeide: Indien Ik er vijf en veertig vind, zal Ik haar niet verderven.” En Hij sprak nogmaals tot Hem en zei: “Stel dat er daar veertig gevonden worden?” Toen zei Hij: “Ik zal het niet doen omwille van veertig.” Toen zeide hij: Laat den Heer niet toornig worden, en ik zal spreken: Stel dat er dertig gevonden worden?” Toen zeide hij: “Ik zal het niet doen, indien ik er dertig vind.” En hij zeide: Waarlijk nu heb ik het op mij genomen tot den Heer te spreken: Stel dat er daar twintig gevonden worden?” Hij zei: “Ik zal het niet vernietigen omwille van twintig.” En hij zeide: Laat den Heer niet toornig worden, en ik zal nog slechts eenmaal spreken: “Stel dat er tien gevonden worden?” En Hij zeide: “Ik zal het niet verderven om der wille van tien.” Alzo ging de HEERE Zijn weg, zodra Hij geëindigd had met Abraham te spreken; en Abraham keerde naar zijn plaats terug.

a. Stel dat er vijf minder waren dan de vijftig rechtvaardigen: In zijn eerste uitwisseling met God stelde Abraham een beginsel vast – dat God de rechtvaardigen niet zou vernietigen met de goddelozen. Met dat principe vastgesteld, was het slechts een kwestie van aantallen. Voor hoeveel rechtvaardigen zou God de stad sparen?

i. Abrahams voorbede was effectief omdat het specifiek was. Hij sprak met God over specifieke aantallen, en niet alleen in brede, algemene termen. Vaak zijn onze gebeden ondoeltreffend omdat we de HERE niet echt vragen iets te doen. In plaats daarvan gooien we vaak alleen maar wensen naar de hemel.

b. Laat de Here niet toornig zijn, en ik zal spreken: Abraham vervolgde zijn voorbede met een vrijmoedige nederigheid. Hij was niet trots of hoogmoedig voor de Here, maar toch ging hij door met vragen.

i. Abrahams nederigheid bleek uit het feit dat hij nergens in zijn gebed vroeg waarom of eiste dat God Zichzelf en Zijn handelen verklaarde.

c. Stel dat er tien gevonden zouden worden: Abraham was een bekwaam onderhandelaar en hij overreedde God om het aantal rechtvaardigen te verlagen dat nodig was om de stad te sparen. Eerst met eenheden van vijf, dan met eenheden van tien, totdat het aantal op tien kwam. Het is onmogelijk om de volharding van Abraham in voorbede te missen. Abraham hield niet op met vragen bij 40 of 50 en zei eenvoudig: “Nu is het in de handen van de HEERE” of “De HEERE zal doen wat de HEERE zal doen.” Abraham laat ons zien dat er tijden zijn dat een voorbidder moet voelen dat de eeuwige bestemming van mannen en vrouwen afhangt van het gebed van de voorbidder.

ii. Dit is het soort hart dat God uit Abraham wilde putten; een hart dat zo veel gaf om mensen die naar het beeld van God waren gemaakt, dat hij hard werkte om voorbede te doen namens een stad die het oordeel verdiende. Dit was het hart dat een groot leider van een groot en machtig volk moest hebben.

iii. Bedenk dat al dit onderhandelen in zekere zin tevergeefs was, omdat Sodom en Gomorra werden vernietigd. Er waren geen tien rechtvaardige mensen in de stad, slechts vier; en zeker wist God hoeveel rechtvaardige mensen er werkelijk in de steden waren. Toch openbaarde God specifiek het lot van deze steden aan Abraham om uit hem een voorbidders hart van liefde te trekken, zodat Abraham al voor de tijd van Jezus gelijkvormig kon worden aan het beeld van Zijn Zoon (Romeinen 8:29), die Zelf een voorbidder is (Hebreeën 7:25).

d. Abraham keerde naar zijn plaats terug: Wij vragen ons af of Abraham de onderhandelingen niet had moeten voortzetten omdat er slechts vier rechtvaardigen in de stad waren. Zou God de stad voor vier gespaard hebben als Abraham daarom gevraagd had? Misschien meende Abraham dat Lot in zijn tijd in Sodom zeker zes mensen buiten zijn eigen familie tot God zou hebben gebracht.

Leave a Reply