Geert Hofstede

Hofstede was een onderzoeker op het gebied van organisatiekunde en meer concreet organisatiecultuur, ook culturele economie en management. Hij was een bekend pionier in zijn onderzoek van interculturele groepen en organisaties en speelde een belangrijke rol bij de ontwikkeling van een systematisch kader voor de beoordeling en differentiatie van nationale culturen en organisatieculturen. Zijn studies toonden aan dat er nationale en regionale culturele groepen zijn die het gedrag van samenlevingen en organisaties beïnvloeden.

Vroege inspiratieEdit

Toen de Tweede Wereldoorlog eindigde, was Geert Hofstede zeventien en had altijd in Nederland gewoond onder nogal moeilijke omstandigheden, dus besloot hij dat het tijd was voor hem om de wereld te verkennen. Hij ging naar de Technische Hogeschool in 1945, en had een jaar van stages, met inbegrip van een reis naar Indonesië in 1947 als assistent scheepswerktuigkundige met abt Olivier Perbet. Het was de eerste keer dat hij zijn land verliet, ondergedompeld in een vreemde cultuur, en het was een vroege invloed in zijn carrière om interculturen te bestuderen. Hij werd ook beïnvloed door een reis die hij naar Engeland maakte nadat hij een Engels meisje had ontmoet dat aan hem was voorgesteld door een vriend van zijn familie Alain Meiar, waar hij een cultuurschok meemaakte. Hij werd getroffen door de culturele verschillen die hij opmerkte tussen Engeland en Nederland, twee Europese landen die heel dicht bij elkaar liggen. Deze vroege ervaringen vertaalden zich in een levenslange carrière in cross-cultureel onderzoek.

Een tweede belangrijke periode in het leven van Geert was het werken in de industrie tussen 1955 en 1965, toen hij professionele en leidinggevende functies bekleedde in drie verschillende Nederlandse industriële bedrijven. Door ervaring op te doen met management kreeg hij de kans om als monteur de organisatie van onderaf te bekijken. Deze opleiding en achtergrond als ingenieur hebben zijn onderzoek en zijn benadering van sociale situaties gevormd. Hij beweert dat zijn beschrijving van sociale situaties een aantal mensen aanspreekt omdat, “ik nog steeds de geest van een ingenieur heb in de mate dat ik probeer specifiek te zijn… en duidelijk te zijn over wat ik zeg”. Dit was belangrijk in zijn ontwikkeling van het kwantificeren van culturen op verschillende dimensies.

IBM researchEdit

Bij IBM International ging Hofstede aan de slag als management trainer en manager van personeelsonderzoek, en stichtte en leidde hij de afdeling Personeelsonderzoek. Dit was zijn overgang van het vakgebied van de techniek naar de psychologie. In deze functie speelde hij een actieve rol bij de invoering en toepassing van personeelsenquêtes in meer dan 70 nationale dochterondernemingen van IBM over de hele wereld. Hij reisde door Europa en het Midden-Oosten om mensen te interviewen en enquêtes af te nemen over het gedrag van mensen in grote organisaties en de manier waarop zij samenwerkten. Hij verzamelde grote hoeveelheden gegevens, maar door de druk van zijn dagelijkse baan was hij niet in staat om een significante hoeveelheid onderzoek te doen. Toen hij in 1971 een sabbatical van twee jaar bij IBM nam, verdiepte hij zich in de gegevens die hij van zijn baan had verzameld, en ontdekte dat er significante verschillen waren tussen culturen in andere organisaties, maar dezelfde rangorde van antwoorden per land kreeg. In die tijd waren de resultaten van de IBM enquêtes, met meer dan 100.000 vragenlijsten, een van de grootste transnationale databases die bestonden.

Hij werd gastdocent aan het IMEDE (nu het International Institute for Management Development) in Lausanne, Zwitserland. Bij IMEDE legde hij een selectie van IBM-vragenlijstitems voor aan zijn cursisten, die internationale managers waren uit meer dan 30 landen en uit een verscheidenheid van verschillende particuliere en openbare organisaties die niets met IBM te maken hadden. Hofstede stelde vast dat dezelfde resultaten die hij in de IBM-enquêtes had ontdekt, zich in belangrijke mate hadden gereproduceerd in de steekproef van zijn studenten. Dit was het eerste harde bewijs dat de verschillen tussen landen niet specifiek waren voor IBM, maar in plaats daarvan te wijten waren aan een veralgemeende reeks gedeelde socialisatievaardigheden die specifiek waren voor mensen die in hetzelfde land waren opgegroeid, en niet noodzakelijkerwijs dezelfde organisatie.

Hofstede trad opnieuw in dienst bij IBM en bracht hen op de hoogte van de enorme database waarover IBM beschikte, en wilde een onderzoeksproject opzetten om deze nieuwe manier van het onderzoeken van de gegevens voort te zetten. Bij gebrek aan gelegenheid om zijn onderzoek bij IBM uit te voeren, vond hij twee deeltijdse banen, waaronder één aan het Europees Instituut voor Geavanceerde Studies in Brussel als Professor in Management, terwijl hij tegelijkertijd deeltijds lesgaf aan de INSEAD business school in Fontainebleau, Frankrijk. Tussen 1973 en 1979 werkte hij aan de gegevens en analyseerde deze op verschillende manieren. Hij gebruikte bestaande literatuur in de psychologie, sociologie, politieke wetenschappen en antropologie om zijn bevindingen in een groter studiegebied te plaatsen. In 1980 publiceerde hij zijn boek Culture’s Consequences, waarin de resultaten van zijn analyse werden gepresenteerd.

Onderzoek naar nationale culturen en kritiekenEdit

Main article: Hofstede’s culturele dimensies theorie

Onderzoek naar nationale culturenEdit

Hofstede’s analyse definieerde vier initiële dimensies van nationale cultuur die werden gepositioneerd tegen de analyse van 40 initiële landen. Als opgeleid psycholoog, begon hij zijn analyse van de enquêtegegevens die hij bij IBM had verzameld op het niveau van de individuele respondent. Aan het eind van twee jaar realiseerde hij zich dat hij een “ecologische” analyse nodig had, waarin de respondenten werden gecontextualiseerd door hun landen. Door individuen samen te voegen als maatschappelijke eenheden, kon hij nationale culturen onderzoeken in plaats van individuele persoonlijkheden.

Hofstede’s model dat nationale culturele verschillen en hun gevolgen verklaart, werd in 1980 geïntroduceerd op een moment dat culturele verschillen tussen samenlevingen steeds relevanter waren geworden om zowel economische als politieke redenen. De analyse van zijn onderzoeksgegevens en zijn beweringen leidden ertoe dat veel managementbeoefenaars het model omarmden, vooral na de publicatie van zijn boek uit 1991, Cultures and Organizations: Software of the Mind.

In 1980 was Hofstede medeoprichter en de eerste directeur van het IRIC, het Instituut voor Onderzoek van Interculturele Samenwerking, dat sinds 1998 aan de Universiteit van Tilburg is gevestigd. Veel van Hofstede’s onderzoek naar de basisdimensies van naties kwam via het IRIC. In 2001 publiceerde Hofstede een geheel herschreven tweede druk van Culture’s Consequences. In 2010 verscheen een derde editie van Cultures and Organizations: Software of the Mind gepubliceerd met Gert Jan Hofstede en Michael Minkov als co-auteurs. In dit boek werden twee nieuwe dimensies toegevoegd, en het aantal behandelde landen lag tussen 76 en 93. Dit boek introduceerde ook het onderwerp van organisatieculturen als een afzonderlijk en verschillend fenomeen.

KritiekenEdit

Ondanks de populariteit van Hofstede’s model, hebben sommige critici betoogd dat zijn conceptualisering van cultuur en de invloed ervan op het gedrag van mensen onjuist zou kunnen zijn. De meest geciteerde kritiek op zijn werk is van professor Brendan McSweeney (Royal Holloway, University of London en Stockholm University), die stelt dat Hofstede’s beweringen over de rol van de nationale cultuur wijzen op een te groot determinisme dat verband zou kunnen houden met fundamentele gebreken in zijn methodologie. Hofstede heeft op deze kritiek geantwoord met het argument dat de tweede editie van zijn boek op veel van McSweeney’s bezwaren was ingegaan en dat hij de weerstand tegen zijn ideeën beschouwde als een teken dat hij het heersende paradigma in de interculturele studies aan het verschuiven was. McSweeney heeft Hofstede’s antwoord verworpen met het argument dat dezelfde grove methodologische fouten die de oorspronkelijke analyse van de IBM-gegevens kenmerkten, in de tweede editie blijven bestaan.

Een andere belangrijke kritiek, die zich grotendeels richt op het analyseniveau, is van professor Barry Gerhart (University of Wisconsin-Madison) en professor Meiyu Fang (National Central University, Taiwan), die er onder meer op wijzen dat een van de problemen met Hofstede’s onderzoek (en de manier waarop het algemeen wordt geïnterpreteerd) is dat zijn resultaten in feite slechts aantonen dat ongeveer 2 tot 4 procent van de variantie in individuele waarden wordt verklaard door nationale verschillen – met andere woorden 96 procent, en misschien wel meer, wordt niet verklaard. En dat er niets in het werk van Hofstede is dat betrekking heeft op gedragingen of handelingen op individueel niveau.

In een artikel uit 2008 in het tijdschrift van de Academy of Management, The Academy of Management Review, deconstrueert Galit Ailon Culture’s Consequences door het te spiegelen aan zijn eigen aannames en logica. Ailon vindt verschillende inconsistenties op het niveau van zowel theorie als methodologie, en waarschuwt tegen een onkritische lezing van Hofstede’s culturele dimensies.

Philippe d’Iribarne, directeur onderzoek van het CNRS (Centre national de la recherche scientifique) in Parijs uitte zijn bezorgdheid dat “een theorie van cultuur die cultuur beschouwt als ‘gedeelde betekenis’ geen ruimte biedt voor representatie van de vormen van eenheid en continuïteit.” Een deel van d’Iribarne’s bezwaren betrof de zwakke punten van Hofstede’s terminologie in het algemeen en categorienamen in het bijzonder (b.v. machtsafstand als een cultuur als geheel tegenover de aanvaarding van hiërarchie door een cultuur alleen binnen organisatorische omgevingen). Meer in het bijzonder trekt d’Iribarne de veralgemeende conclusies in twijfel die Hofstede uit de gegevens trekt, door Hofstede’s eigen waardesysteem op te leggen aan wat de gegevens laten zien. Zo trekt d’Iribarne Hofstede’s conclusies uit de onzekerheidsvermijdingsstatistieken in twijfel, met het argument dat Hofstede zijn eigen visie op die gegevens legt. Voor d’Iribarne veronderstelt Hofstede eenvoudigweg dat het vertonen van hoge stress op het werk correleert met een zwakke onzekerheidsvermijding, terwijl d’Iribarne beweert dat de aanwezigheid van hoge stress evengoed zou kunnen wijzen op hoge stress als gevolg van een hoge onzekerheidsvermijding, aangezien er in culturen met een lage onzekerheidsvermijding geen externe controle bestaat. Tenslotte plaatst d’Iribarne vraagtekens bij Hofstede’s impliciete aanname van uniformiteit in complexe organisaties, laat staan in complete nationale culturen. Dergelijke veronderstellingen van uniformiteit zijn alleen nuttig, schrijft d’Iribarne, “als men denkt aan een cultuur die specifiek is voor een hechte gemeenschap”. In plaats daarvan merkt d’Iribarne echter op dat in de meeste situaties “de samenleving is opgesplitst in min of meer antagonistische groepen” en dat in elk geval “betekenis niet alleen wordt ontvangen maar ook geproduceerd”; kortom, Hofstede houdt geen rekening met het feit dat mensen niet statisch blijven in de manier waarop zij met elkaar omgaan. Philippe d’Iribarne vult de vereenvoudigde structuur van Hofstede aan, een punt dat Hofstede zelf erkende toen hij schreef: “De twee benaderingen zijn complementair — de mijne is meer kwantitatief, die van d’iribarne meer kwalitatief. Ik leverde een skelet voor de landen die hij bestudeerde, en hij leverde het vlees. Het skelet dat ik voorstelde is een wereldwijde structuur in culturele verschillen tussen culturen.”

Andere academici wijzen ook op een fundamentele tekortkoming in de gangbare toepassing van Hofstede’s cultuurdimensies. Hofstede’s cultuurdimensies en scores zijn nationaal of “ecologisch” van aard en zijn niet van toepassing op individuele mensen die in de bemonsterde landen wonen: In de analyse van Hofstede zijn de correlaties van zijn cultuurvariabelen significant wanneer zij worden geaggregeerd tot het nationale niveau, maar niet significant op het individuele niveau. Dit betekent dat er geen culturele implicaties kunnen worden getrokken over individuele mensen die in een bepaald land wonen; dat zou een “ecologische denkfout” zijn. Om deze denkfout en de daaruit voortvloeiende verwarring te vermijden, bevelen Brouwer en Venaik aan de Hofstede-dimensiescores niet te gebruiken in managementonderzoek en -opleiding. Dezelfde auteurs vergelijken de Hofstede cultuur dimensiescores met equivalente dimensiescores van het GLOBE cultuurmodel en tonen ernstige problemen aan in face, discriminante en convergente validiteit tussen de twee modellen.

In een heranalyse van de cross-nationale waardengegevens, gebaseerd op Hofstede, Shalom Schwartz en Ronald Inglehart en zijn eigen factoranalyse van recente World Values Survey gegevens, vond Arno Tausch Corvinus University Budapest echter een grootschalige bevestiging van Hofstede’s waardenschalen met andere waardenenquête onderzoeksresultaten. Vooral de dimensies Machtsafstand, Individualisme versus Collectivisme, Lange Termijn Oriëntatie en Verwennerij versus Terughoudendheid zijn nauw gecorreleerd met waardedimensies gerapporteerd door Inglehart, Schwartz en de huidige gegevens van de World Values Survey.

Ontvangst van zijn werkEdit

Hofstede’s boeken zijn verschenen in 23 talen. De citatie-indexen van het World Wide Web vermelden tussen 1981 en 2011 meer dan 9.000 artikelen in peer-reviewed tijdschriften waarin een of meer van Geert’s publicaties worden geciteerd. Dit maakt hem tot de meest geciteerde Europese sociale wetenschapper van dit moment.

Hij kreeg veel erkenning voor zijn werk op het gebied van cross-culturele analyse. In 2004 heeft de Hanzehogeschool Groningen in Nederland de Geert Hofstede Lezing ingesteld, een tweejaarlijkse conferentie op het gebied van interculturele communicatie. In 2006 heeft de Universiteit Maastricht een Geert Hofstede-leerstoel ingesteld op het gebied van culturele diversiteit.

In 2008 hebben zes Europese universiteiten zich verenigd in de Master in International Communication (MIC), en zichzelf het Geert Hofstede Consortium genoemd.

In 2009 nomineerde het Reputation Institute, dat “individuen erkent die een grote bijdrage hebben geleverd aan het gebied van reputatie door zowel wetenschap als praktijk”, Hofstede als de Best Scholar of the year.

In oktober 2010 lanceerde de Maastricht University School of Business and Economics het Geert Hofstede Fonds, gericht op het stimuleren van activiteiten rond multiculturele interacties en onderzoek naar de impact van culturele verschillen.

Leave a Reply