Friese Opstand
In juli 1798, tijdens de onlusten tussen de Verenigde Staten en Frankrijk die nu bekend staan als de Quasi-Oorlog, hief het Amerikaanse Congres een directe belasting (op woonhuizen, landerijen en slaven; soms ook wel de Direct House Tax van 1798 genoemd) van $2 miljoen, waarvan Pennsylvania $237.000 moest afdragen.
Er waren maar weinig slaven in Pennsylvania, en de belasting werd daarom geheven op woonhuizen en land, waarbij de waarde van de huizen werd bepaald door het aantal en de grootte van de ramen. Het inquisitoire karakter van de procedure, met taxateurs die rondreden en ramen telden, riep veel weerstand op, en velen weigerden te betalen, met het grondwettelijke argument dat deze belasting niet werd geheven in verhouding tot de bevolking.
De veilinghouder van Pennsylvania, John Fries, organiseerde vanaf februari 1799 bijeenkomsten om een collectieve reactie op de belasting te bespreken. Als rondreizend veilingmeester was Fries goed op de hoogte van de problemen van de Duits-Amerikanen in het zuidoostelijke deel van Pennsylvania. Dit was belangrijk omdat de drie graafschappen waar het verzet zich concentreerde (Bucks, Northampton en Montgomery) dicht bevolkt waren door Duitse immigranten die, zoals Chernow opmerkt, “over het algemeen ongeschoold waren en gemakkelijk misleid werden door geruchten, zoals het idee dat president Adams een huwelijk plande tussen een van zijn zoons en een dochter van George III”. Velen pleitten voor verzet als reactie op de belasting. Met name in de gemeente Milford slaagden de schatters er door intimidatie niet in hun belastingaanslagen te voltooien. Op een bijeenkomst die door regeringsvertegenwoordigers was belegd in een poging om de belasting uit te leggen op een manier die de spanningen zou verminderen, werden zij door demonstranten, zwaaiend met vrijheidsvlaggen, waarvan sommigen gewapend en in uniformen van het Continentale Leger, naar beneden geschreeuwd en veranderde de bijeenkomst in een protestbijeenkomst.
De schatters waren aanvankelijk vastbesloten om hun werk in Milford voort te zetten. Fries waarschuwde de assessoren persoonlijk hun werk te staken, maar zij negeerden het dreigement. Daarop leidde hij een kleine gewapende bende die de assessoren genoeg lastig viel dat ze besloten Milford voorlopig te verlaten.
Begin maart kwamen een plaatselijke militiecompagnie en een groeiende groep gewapende ongeregelden bijeen, marcherend onder begeleiding van trommel en viool. Een honderdtal ging op weg naar Quakertown, op jacht naar de assessoren, die zij wilden arresteren. Ze namen daar een aantal assessoren gevangen en lieten hen vrij met de waarschuwing niet terug te keren en de regering te vertellen wat er met hen was gebeurd.
Leave a Reply