Don Siegel

Echte actiedrama’s

In 1954 boekte Siegel zijn eerste grote kritische en commerciële succes met Riot in Cell Block 11, een klassiek gevangenisdrama gemaakt voor producent Walter Wanger, die vier maanden in de gevangenis had gezeten en ontzet was door de omstandigheden daar. De film kenmerkte zich door het snelle tempo en de strakke montage die Siegels producties zouden gaan kenmerken. Bijna net zo spannend was Private Hell 36 (1954), een noir over de problemen die ontstaan nadat twee detectives (Steve Cochran en Howard Duff) besluiten gestolen geld dat ze hebben teruggevonden te houden; Ida Lupino speelde een nachtclubzangeres, en zij schreef mee aan het script (met Collier Young).

Hoewel Siegel’s voorkeur uitging naar actie en misdaad drama’s, was zijn volgende film het vergeetbare An Annapolis Story (1955), over broers (John Derek en Kevin McCarthy) die beiden van dezelfde vrouw houden. Invasion of the Body Snatchers (1956), echter, was een enorme sprong voorwaarts. Het was een van de beste science-fictionfilms van het decennium, die met een kleine cast en een minuscuul budget uitgroeide tot een klassieker op het gebied van paranoia. Centraal staat een kleine stad die stilletjes wordt binnengevallen door buitenaardse wezens, die de lichamen van de bewoners overnemen. Crime in the Streets (1956), een bewerking van een tv-drama van Reginald Rose uit 1955, bevatte de oorspronkelijke castleden John Cassavetes en toekomstig regisseur Mark Rydell als ontevreden tieners, met Sal Mineo toegevoegd voor de sterkracht. Siegels volgende project was Baby Face Nelson (1957), een gewelddadige kijk op de beruchte gangster (gespeeld door Mickey Rooney).

Invasion of the Body Snatchers
Invasion of the Body Snatchers

Kevin McCarthy en Dana Wynter in Invasion of the Body Snatchers (1956), geregisseerd door Don Siegel.

© Allied Artists Pictures

Siegel had meer succes met The Lineup (1958), dat gebaseerd was op een populaire tv-serie. Hierin speelde Eli Wallach de rol van een huurmoordenaar die heroïne moest terughalen die in de bagage van nietsvermoedende reizigers was verstopt; Richard Jaeckel speelde de rol van een gangster die als zijn chauffeur optrad. The Gun Runners (1958), de derde verfilming van Ernest Hemingway’s To Have and Have Not, was teleurstellend. Met Hound-Dog Man (1959) schakelde Siegel een versnelling hoger. De dramedy draait om twee tienerjongens en hun avonturen in een zomer; tienerpopidool Fabian was verrassend effectief in zijn filmdebuut. Edge of Eternity (1959) was een eigentijdse western, met een hulpsheriff (Cornel Wilde) die achter een moordenaar (Mickey Shaughnessy) aanzit.

Siegel maakte vervolgens het gruizige Flaming Star (1960), met Elvis Presley in een overtuigende rol als een man wiens loyaliteiten verdeeld zijn tussen zijn blanke vader (Steve Forrest) en zijn Kiowa moeder (Dolores del Rio). Het wordt algemeen beschouwd als Presley’s beste niet-muzikale film. Hell Is for Heroes (1962) was een keiharde Tweede Wereldoorlog-film met Steve McQueen in een antiheldenrol als een rebelse Amerikaanse soldaat die uiteindelijk zijn vermoeide manschappen (o.a. Fess Parker, Nick Adams en James Coburn) aanvoert in een aanval op een veel grotere Duitse troepenmacht.

Siegel richtte zich daarna op televisie. Hij werkte aan verschillende series voordat hij The Killers (1964) maakte. Het klassieke misdaaddrama was gebaseerd op een kort verhaal van Hemingway over twee huurmoordenaars (Lee Marvin en Clu Gulager) die informatie proberen te achterhalen over de man die ze moesten vermoorden. Hun zoektocht leidt hen naar een gangster (Reagan, in zijn laatste speelfilm) en zijn vriendin (Angie Dickinson). Oorspronkelijk opgenomen als een originele TV-film, werd de film te gewelddadig bevonden voor het kleine scherm en kreeg in plaats daarvan een bioscooprelease. Zijn volgende projecten waren de TV-films The Hanged Man (1964), een redelijke remake van Robert Montgomery’s Ride the Pink Horse (1947), en Stranger on the Run (1967), een suspensevolle western met een prima cast met o.a. Henry Fonda, Anne Baxter, Sal Mineo, en Dan Duryea.

Leave a Reply