Diprospan

DIPROSPAN Suspension is niet voor intraveneus of subcutaan gebruik.
Ernstige neurologische voorvallen, sommige met de dood tot gevolg, zijn gemeld bij epidurale injectie van corticosteroïden. Specifieke gemelde voorvallen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, ruggenmerginfarct, paraplegie, quadriplegie, corticale blindheid, en beroerte. Deze ernstige neurologische voorvallen zijn gemeld met en zonder gebruik van fluoroscopie. De veiligheid en effectiviteit van epidurale toediening van corticosteroïden zijn niet vastgesteld, en corticosteroïden zijn niet goedgekeurd voor dit gebruik.
Zeldzame gevallen van anafylactoïde/anafylactische reacties met de mogelijkheid van shock zijn voorgekomen bij patiënten die parenterale corticosteroïdtherapie kregen. Passende voorzorgsmaatregelen dienen te worden genomen bij patiënten met een voorgeschiedenis van allergische reacties op corticosteroïden.
Strikte aseptische techniek is verplicht bij het gebruik van DIPROSPAN Suspension.
DIPROSPAN Suspension bevat twee betamethasonesters, waarvan er één, betametasondinatriumfosfaat, snel verdwijnt van de injectieplaats. De arts dient daarom bij het gebruik van dit preparaat rekening te houden met de mogelijkheid van systemische effecten die door dit oplosbare deel van DIPROSPAN Suspension worden veroorzaakt.
DIPROSPAN Suspension dient met voorzichtigheid intramusculair te worden toegediend aan patiënten met idiopathische trombocytopenische purpura. IM-injecties van corticosteroïden dienen diep in de grote spiermassa’s te worden gegeven om lokale weefselatrofie te voorkomen.
Toediening van een corticosteroïd in het zachte weefsel, intralesionaal en intra-articulair kan zowel systemische als lokale effecten veroorzaken.
Onderzoek van eventueel aanwezig gewrichtsvocht is noodzakelijk om een septisch proces uit te sluiten. Plaatselijke injectie in een eerder geïnfecteerd gewricht moet worden vermeden. Een duidelijke toename van pijn en plaatselijke zwelling, verdere beperking van de gewrichtsbeweging, koorts en malaise wijzen op septische artritis. Indien de diagnose van sepsis wordt bevestigd, moet een passende antimicrobiële therapie worden ingesteld.
Corticosteroïden mogen niet worden ingespoten in instabiele gewrichten, geïnfecteerde gebieden of tussenwervelruimten. Herhaalde injecties in gewrichten van osteoartritis kunnen de gewrichtsvernietiging vergroten. Vermijd het injecteren van corticosteroïden direct in de substantie van pezen omdat vertraagd optreden van peesruptuur het gevolg is geweest.
Na intra-articulaire corticosteroïdtherapie moet de patiënt ervoor zorgen dat het gewricht waarin symptomatisch voordeel is verkregen, niet te veel wordt gebruikt.
Bij langdurige corticosteroïdtherapie dient overplaatsing van parenterale naar orale toediening te worden overwogen na afweging van de mogelijke voordelen en risico’s.
Doseringsaanpassingen kunnen nodig zijn bij remissie of exacerbatie van het ziekteproces, de individuele respons van de patiënt op de therapie en blootstelling van de patiënt aan emotionele of fysieke stress zoals ernstige infectie, operatie of letsel. Monitoring kan nodig zijn tot een jaar na het staken van langdurige of hooggedoseerde corticosteroïdtherapie.
Corticosteroïden kunnen sommige tekenen van infectie maskeren, en nieuwe infecties kunnen opduiken tijdens het gebruik. Bij gebruik van corticosteroïden kan een verminderde weerstand en onvermogen om infecties te lokaliseren optreden.
Langdurig gebruik van corticosteroïden kan posterieure subcapsulaire cataracten veroorzaken (vooral bij kinderen), glaucoom met mogelijke schade aan de oogzenuwen, en kan secundaire ooginfecties door schimmels of virussen versterken.
Gemiddelde en hoge doses corticosteroïden kunnen bloeddrukverhoging, zout- en waterretentie, en verhoogde uitscheiding van kalium veroorzaken. Deze effecten treden minder snel op bij de synthetische derivaten, behalve bij gebruik in grote doses. Zoutbeperking via de voeding en kaliumsuppletie kunnen worden overwogen. Alle corticosteroïden verhogen de calciumuitscheiding.
Tijdens de behandeling met corticosteroïden mogen patiënten niet worden ingeënt tegen pokken. Andere immunisatieprocedures mogen niet worden ondernomen bij patiënten die corticosteroïden krijgen, vooral niet bij hoge doses, wegens het mogelijke gevaar van neurologische complicaties en gebrek aan antilichaamrespons. Patiënten die corticosteroïden als substitutietherapie krijgen, b.v. voor de ziekte van Addison, mogen echter wel worden geïmmuniseerd.
Patiënten die immunosuppressieve doses corticosteroïden krijgen, moeten worden gewaarschuwd blootstelling aan waterpokken of mazelen te vermijden en bij blootstelling een arts te raadplegen. Dit is van bijzonder belang bij kinderen.
Corticosteroïdtherapie bij actieve tuberculose moet worden beperkt tot die gevallen van fulminerende of gedissemineerde tuberculose waarin het corticosteroïd wordt gebruikt voor de behandeling in combinatie met een geschikt antituberculoseregime.
Indien corticosteroïden zijn geïndiceerd bij patiënten met latente tuberculose of tuberculinale reactiviteit, is nauwkeurige observatie noodzakelijk omdat reactivatie van de ziekte kan optreden. Tijdens een langdurige behandeling met corticosteroïden moeten patiënten chemoprofylaxe krijgen. Als rifampine wordt gebruikt in een chemoprofylactisch programma, moet rekening worden gehouden met het versterkende effect ervan op de metabole leverklaring van corticosteroïden; aanpassing van de corticosteroïdedosering kan nodig zijn.
De laagst mogelijke dosis corticosteroïden moet worden gebruikt om de te behandelen aandoening onder controle te houden; als verlaging van de dosering mogelijk is, moet dit geleidelijk gebeuren.
Drug-induced secondary adrenocortical insufficiency may result from too rapid corticosteroid withdrawal and may be minimized by gradual dosage reduction. Dergelijke relatieve insufficiëntie kan maanden na het staken van de therapie aanhouden; daarom moet corticotherapie opnieuw worden ingesteld als zich in die periode stress voordoet. Indien de patiënt reeds corticosteroïden krijgt, kan het nodig zijn de dosering te verhogen. Aangezien de secretie van mineralocorticoïden verstoord kan zijn, moet gelijktijdig zout en/of een mineralocorticosteroïd worden toegediend.
Het effect van corticosteroïden wordt versterkt bij patiënten met hypothyreoïdie of bij patiënten met cirrose.
Voorzichtigheid bij het gebruik van corticosteroïden is geboden bij patiënten met oculaire herpes simplex in verband met mogelijke corneale perforatie.
Psychische stoornissen kunnen optreden bij corticosteroïdtherapie. Bestaande emotionele instabiliteit of psychotische neigingen kunnen door corticosteroïden verergeren.
Corticosteroïden moeten met voorzichtigheid worden gebruikt bij: aspecifieke ulceratieve colitis, als er kans is op een dreigende perforatie, abces of andere pyogene infectie; diverticulitis; verse darmanastomosen; actieve of latente peptische ulcera; nierinsufficiëntie; hypertensie; osteoporose; en myasthenia gravis.
Omdat complicaties van glucocorticosteroïdenbehandeling afhankelijk zijn van dosis, omvang en duur van de behandeling, moet bij elke patiënt een risico/baten-beslissing worden genomen.
Omdat toediening van corticosteroïden de groeisnelheid kan verstoren en de endogene productie van corticosteroïden bij zuigelingen en kinderen kan remmen, moeten de groei en ontwikkeling van deze patiënten die langdurig behandeld worden, zorgvuldig gevolgd worden.
Corticosteroïden kunnen bij sommige patiënten de beweeglijkheid en het aantal spermatozoa veranderen.
Visuele stoornissen kunnen gemeld worden bij systemisch en topisch (inclusief, intranasaal, inhalatief en intraoculair) gebruik van corticosteroïden. Als een patiënt zich presenteert met symptomen zoals wazig zien of andere visuele stoornissen, moet worden overwogen de patiënt door te verwijzen naar een oogarts voor evaluatie van mogelijke oorzaken van visuele stoornissen, waaronder cataract, glaucoom of zeldzame ziekten zoals centrale sereuze chorioretinopathie (CSCR) die zijn gemeld na gebruik van systemische en topische corticosteroïden.

Leave a Reply