De Franse Zone

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 deed de sultan een oproep tot samenwerking met de Fransen, en een groot Marokkaans contingent (hoofdzakelijk Amazigh) diende met onderscheiding in Frankrijk. De ineenstorting van de Fransen in 1940 gevolgd door de installatie van het Vichy-regime zorgde voor een geheel nieuwe situatie. De sultan gaf blijk van zijn onafhankelijkheid door te weigeren anti-Joodse wetgeving goed te keuren. Toen de Engels-Amerikaanse troepen in 1942 aan land werden gezet, weigerde hij in te gaan op het voorstel van de resident-generaal, Auguste Noguès, om zich terug te trekken in het binnenland. In 1943 werd de sultan beïnvloed door zijn ontmoeting met de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt, die naar Marokko was gekomen voor de Conferentie van Casablanca en geen sympathie had voor de voortzetting van de Franse aanwezigheid aldaar. De meerderheid van de bevolking werd evenzeer getroffen door de komst van de Amerikaanse en Britse troepen, die de Marokkanen in ongekende mate blootstelden aan de buitenwereld. Bovendien trok de geallieerde en Axis radio propaganda, die opriep tot Marokkaanse onafhankelijkheid, sterk Arabische luisteraars aan. In deze omstandigheden nam de nationalistische beweging de nieuwe titel Ḥizb al-Istiqlāl (Onafhankelijkheidspartij) aan. In januari 1944 diende de partij bij de sultan en de geallieerde (waaronder de Franse) autoriteiten een memorandum in waarin om onafhankelijkheid onder een constitutioneel regime werd gevraagd. De nationalistische leiders, waaronder Aḥmad Balafrej, secretaris-generaal van de Istiqlāl, werden ten onrechte beschuldigd en gearresteerd wegens collaboratie met de nazi’s. Dit veroorzaakte rellen in Fès en elders waarbij ongeveer 30 of meer demonstranten werden gedood. Het gevolg was dat de sultan, die in 1947 een nieuwe en hervormingsgezinde resident-generaal, Eirik Labonne, overhaalde om de Franse regering toestemming te vragen hem een officieel staatsbezoek te brengen aan Tanger, waarbij hij onderweg de Spaanse Zone passeerde. De reis werd een triomftocht. Toen de sultan zijn toespraak hield in Tanger, na zijn bewogen ontvangst in Noord-Marokko, legde hij de nadruk op de banden van zijn land met de Arabische wereld van het Oosten, waarbij hij de verwachte vleiende verwijzing naar het Franse protectoraat achterwege liet.

Labonne werd vervolgens vervangen door generaal (later maarschalk) Alphonse Juin, die van Algerijnse kolonistenafkomst was. Juin, die reeds lang ervaring had met Noordafrikaanse aangelegenheden, toonde sympathie voor de patriottische nationalistische gevoelens van de jonge Marokkanen en beloofde hun wens in te willigen om in de grote steden verkozen gemeenten op te richten. Tegelijkertijd riep hij weerstand op door voor te stellen Franse staatsburgers in deze organen op te nemen. De sultan maakte gebruik van zijn enig overgebleven prerogatief en weigerde de decreten van de resident-generaal mede te ondertekenen, zonder welke deze geen rechtsgeldigheid hadden. Een staatsbezoek aan Frankrijk in oktober 1950 en een vleiend onthaal aldaar veranderden niets aan de mening van de sultan, en bij zijn terugkeer in Marokko werd hij laaiend enthousiast onthaald.

In december ontsloeg generaal Juin een nationalistisch lid van een vergadering van de regeringsraad over een begrotingsvoorstel; als gevolg daarvan liepen de 10 overblijvende nationalistische leden uit protest naar buiten. Juin overwoog daarop de mogelijkheid om de feodale notabelen van de Amazigh, zoals Thami al-Glaoui, in te zetten als tegenwicht tegen de nationalisten. Op een receptie in het paleis later in de maand confronteerde al-Glaoui de sultan, noemde hem niet de sultan van de Marokkanen maar van de Istiqlāl en verweet hem het land naar een catastrofe te hebben geleid.

Toen Sīdī Muḥammad nog steeds weigerde mee te werken, omsingelde Juin het paleis, onder de hoede van Franse troepen die daar zogenaamd waren gestationeerd om de sultan te beschermen tegen zijn eigen volk, met lokale stamleden. Geconfronteerd met deze dreiging werd Sīdī Muḥammad gedwongen “een bepaalde politieke partij” te verstoten, zonder deze met name te noemen, hoewel hij nog steeds zijn handtekening onthield onder vele decreten, waaronder één die Franse burgers toeliet gemeenteraadslid te worden. Juin’s optreden werd in Frankrijk breed bekritiseerd, hetgeen leidde tot zijn vervanging door generaal Augustin Guillaume in augustus 1951. Op de verjaardag van zijn toetreding (18 november) verklaarde de sultan te hopen op een overeenkomst “die de volledige soevereiniteit van Marokko waarborgt”, maar (zoals hij in een latere brief aan de president van de Franse Republiek toevoegde) “met voortzetting van de Frans-Marokkaanse samenwerking”. Deze onrustige situatie duurde voort tot december 1952, toen de vakbonden in Casablanca een protestbijeenkomst organiseerden als reactie op de vermeende moord door Franse terroristen op de Tunesische vakbondsleider Ferhat Hached. Een aanvaring met de politie resulteerde vervolgens in de arrestatie van honderden nationalisten, die twee jaar zonder proces werden vastgehouden.

In april 1953 begonnen ʿAbd al-Ḥayy al-Kattānī, een bekend godsdienstgeleerde en het hoofd van de religieuze broederschap Kattāniyyah, en een aantal Amazigh notabelen onder leiding van al-Glaoui (samen met de medeplichtigheid van verscheidene Franse ambtenaren en kolonisten) te ijveren voor de afzetting van de sultan. De regering in Parijs, in beslag genomen door binnenlandse aangelegenheden, eiste tenslotte dat de sultan zijn wetgevende bevoegdheden zou overdragen aan een raad, bestaande uit Marokkaanse ministers en Franse bestuurders, en zijn handtekening zou zetten onder alle geblokkeerde wetgeving. Hoewel de sultan toegaf, was dit niet voldoende voor zijn vijanden. In augustus stelde al-Glaoui een ultimatum aan de Franse regering, die de sultan en zijn familie deporteerde en in zijn plaats de meer onderdanige Mawlāy Ben ʿArafa benoemde. Deze acties brachten geen verbetering in de situatie, want Sīdī Muḥammad werd onmiddellijk een nationale held. De autoriteiten in de Spaanse Zone, die niet over de maatregel waren geraadpleegd, staken hun afkeuring niet onder stoelen of banken. De Spaanse Zone werd aldus een toevluchtsoord voor Marokkaanse nationalisten.

In november 1954 werd de Franse positie nog gecompliceerder door het uitbreken van de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog, en in juni daaropvolgend besloot de Parijse regering tot een volledige beleidswijziging en benoemde Gilbert Grandval tot resident-generaal. Zijn bemiddelingspogingen, die werden gedwarsboomd door de stilzwijgende tegenstand van vele ambtenaren en de uitgesproken vijandigheid van de meerderheid van de Franse kolonisten, mislukten. Een conferentie van Marokkaanse vertegenwoordigers werd vervolgens bijeengeroepen in Frankrijk, waar werd overeengekomen dat de plaatsvervangende sultan zou worden vervangen door een kroonraad. Sīdī Muḥammad keurde dit voorstel goed, maar het kostte weken om Mawlāy Ben ʿArafa over te halen zich terug te trekken in Tanger. Ondertussen begon een guerrilla bevrijdingsleger te opereren tegen Franse posten in de buurt van de Spaanse Zone.

In oktober verklaarde al-Glaoui publiekelijk dat alleen de restauratie van Muḥammad V de harmonie kon herstellen. De Franse regering stemde ermee in dat de sultan een grondwettelijke regering voor Marokko zou vormen, en Sīdī Muḥammad keerde in november terug naar Rabat; op 2 maart 1956 werd de onafhankelijkheid uitgeroepen. De sultan vormde een regering met vertegenwoordiging van verschillende delen van de inheemse bevolking, terwijl de regeringsdepartementen die voorheen door Franse ambtenaren werden geleid, ministeries werden die door Marokkanen werden geleid.

Leave a Reply