Cultural Evolution

2 Oorzaken van sociale differentiatie

Beide analytische perspectieven identificeren verschillende drijvende krachten van sociale differentiatie. Vier soorten oorzakelijke factoren kunnen worden onderscheiden, verbeteringen van prestaties, evolutie, culturele ideeën, en belangen van actoren.

De eerste oorzakelijke factor, verbeteringen van prestaties door specialisatie, werd vooral benadrukt door Parsons en structureel-functionalistische studies van sociale differentiatie (zie ook Functionalisme in de Antropologie). Dergelijke specialisatie wordt in gang gezet ofwel door prestatiegebreken van bestaande differentiatiestructuren, ofwel door mogelijkheden om een bevredigend prestatieniveau te verbeteren. Een voorbeeld van de probleemgestuurde dynamiek is de eerder genoemde differentiatie van het onderwijssysteem. Scholen, en de verplichting voor alle kinderen om deze te bezoeken, werden opgericht omdat andere maatschappelijke subsystemen, met name de economie, behoefte hadden aan een algemeen niveau van cognitieve vaardigheden en sociale discipline binnen de bevolking dat niet langer door het gezin alleen kon worden geboden. Een differentiatiedynamiek die werd aangedreven door kansen was de drijfveer voor de differentiatie van de radio- en televisiesector binnen de massamedia. Volstrekt nieuwe mogelijkheden van openbare communicatie die werden geopend door de technologische innovaties van radio en televisie, en niet zozeer vermeende tekortkomingen van kranten, waren de oorzaak van de sectorale differentiatie van rollen en organisaties binnen de massamedia.

In tegenstelling tot een geplande arbeidsverdeling binnen organisaties, treden op maatschappelijk niveau prestatieverbeteringen door differentiatie vaak op als onbedoelde resultaten van acties die zijn ingegeven door heel andere redenen. In die zin vertrouwde Parsons al op evolutie als het mechanisme dat prestatieverbeteringen tot stand brengt (zie ook Social Evolution, Sociology of). Luhmann daarentegen geeft alle connotaties van evolutie met vooruitgang op. In navolging van het neoDarwinistische evolutionaire denken uit de biologie, vat hij evolutie op als een samenspel van drie mechanismen, variatie, selectie en behoud. Elk maatschappelijk subsysteem heeft zijn eigen specifieke evolutionaire mechanismen. In het wetenschappelijke subsysteem bijvoorbeeld zijn de meeste publicaties variaties op bestaande kennis. Selectie vindt plaats wanneer een van deze publicaties positief wordt geciteerd. Retentie vindt plaats wanneer deze nieuwe kennis wordt opgenomen in overzichts- en overzichtsartikelen en in leerboeken voor studenten. Net als in de biologische evolutie worden de meeste variaties niet geselecteerd, en de meeste van de geselecteerde bereiken het stadium van retentie niet. Deze evolutionaire cognitieve groei en differentiatie gaat samen met een sociale differentiatie van wetenschappelijke specialismen.

Luhmann ontkent niet dat deze evolutie van het wetenschapssysteem kan leiden tot prestatieverbeteringen die gewoonlijk ‘wetenschappelijke vooruitgang’ worden genoemd. Maar voor hem is dit geen noodzakelijk resultaat van evolutionaire differentiatie. Evolutie kan ook leiden tot disfunctionele differentiatie. Zo wijst het groeiende streven naar interdisciplinair onderzoek op een over-specialisatie in steeds meer wetenschapsgebieden. Een opvatting van evolutionaire differentiatie als vooruitgang wordt nog dubieuzer in andere maatschappelijke subsystemen, zoals kunst, politiek, of de massamedia. Maar zelfs als evolutionaire differentiatie op het niveau van elk subsysteem zou resulteren in prestatieverbeteringen van al die subsystemen, dan zou het totale resultaat voor de maatschappij niet optellen tot vooruitgang maar slechts tot een toename van de maatschappelijke complexiteit die zich vooral manifesteert in een toenemende destabilisatie van de maatschappij. Elke evolutionaire verandering binnen één subsysteem is ook een verandering van de maatschappelijke omgeving van alle andere subsystemen. Voor hen worden vaak aanpassingsveranderingen noodzakelijk, die elk weer de maatschappelijke omgeving veranderen, waarbij nieuwe aanpassingsdruk ontstaat. Zo wordt de sociale differentiatie permanent autodynamisch. Tot nu toe leidde deze dynamiek vaak tot toenemende differentiatie. Maar Parsons stelling dat dit een lineair en onbeperkt sociaal proces is, is duidelijk onjuist, zoals niet alleen Luhmann’s theoretische beschouwingen aantonen, maar ook empirische gevallen die met name door de ‘neofunctionalisten’ zijn gepresenteerd.

Een derde drijvende kracht van sociale differentiatie werd reeds genoemd met betrekking tot Weber: een autodynamische rationalisatie van culturele ideeën. In de premoderne samenlevingen waren de waarden die thans de leidende beginselen van de verschillende maatschappelijke subsystemen vormen, nauw met elkaar verweven en bovendien geïntegreerd in een omvattende orde van religieuze waarden. De differentiatie van de belangrijkste subsystemen van de moderne samenleving wordt door Weber opgevat als een geleidelijke maar onweerstaanbare scheiding van economische, politieke, wetenschappelijke, esthetische, juridische, erotische en andere waarden, ten eerste van de religieuze context, en ten tweede van elkaar. Deze dynamiek wordt in gang gezet en in stand gehouden door de dwingende intellectuele drang om uitvoerig na te denken over de implicaties en gevolgen van elke waarde voor het dagelijks leven. Wanneer deze rationalisatie het punt bereikt waar elke waarde rigoureus wordt gereflecteerd in zijn eigen termen, zonder rekening te houden met andere, treedt al snel een zelf-referentiële sluiting van waarde-sferen op, die plaats maakt voor een overeenkomstige differentiatie van rollen, organisaties, en subsystemen.

De vierde drijvende kracht van sociale differentiatie zijn de algemene belangen van individuele, collectieve, of bedrijfsactoren die in constellaties met elkaar betrokken zijn (zie ook Belangen, Sociologische Analyse van). Een door Durkheim genoemde verklaring voor een voortdurende arbeidsverdeling is een groeiende ‘sociale dichtheid’ die leidt tot een intensivering van de concurrentie tussen actoren. Deze constellatie roept een belang op om het eigen domein van actie te behouden, of het nu een beroep is voor een individu of een marktpositie voor een bedrijf. Dit belang brengt op zijn beurt veel van de respectieve actoren ertoe nieuwe niches voor zichzelf te vinden waar zij worden bevrijd van de hoge concurrentiedruk. Het totale effect van dergelijke domeinbehoudende activiteiten is sociale differentiatie op het niveau van rollen en organisaties.

Andere algemene belangen van actoren die vaak de dynamiek van sociale differentiatie stimuleren zijn het behoud of de uitbreiding van iemands autonomie, van iemands controle over andere actoren, en van iemands middelenbasis. Sommige beroepen, vooral die welke door dergelijke belangen worden geleid, waren sterke dragers van de differentiatie van bepaalde maatschappelijke subsystemen, waaronder wetenschap, recht, onderwijs en gezondheidszorg (zie ook Beroepen, Sociologie van). Soms is een bepaalde vorm van sociale differentiatie het expliciete doel van bepaalde groepen actoren die menen dat dit hun belangen het best zal dienen. In andere gevallen is sociale differentiatie een onopgemerkt, onvoorzien of ongewenst effect van het nastreven van de belangen van actoren. De resultaten wijken vaak sterk af van de bedoelingen, omdat de betrokken constellatie gewoonlijk bestaat uit actoren in zeer verschillende posities: katalysatoren en bevorderaars van het respectieve veranderingsproces; meelopers die zich aansluiten wanneer een “kritische massa” is gemobiliseerd; verdedigers van de status-quo die zich tegen elke verandering verzetten; meer ruimdenkende verdedigers met wie compromissen mogelijk zijn; en degenen die in het begin onverschillig of besluiteloos zijn en die zowel de bevorderaars van verandering als de verdedigers van de status-quo als bondgenoten proberen te rekruteren.

Elke van deze vier soorten drijvende krachten is oorzakelijk relevant in de dynamiek van sociale differentiatie, hoewel de combinatie sterk verschilt van geval tot geval. Vaak zijn deze factoren onderling met elkaar verbonden. Zo wordt wat actoren als hun belangen beschouwen, ingekaderd door culturele ideeën. Culturele ideeën en belangen van actoren zijn expliciete of impliciete criteria om de prestaties van een bepaalde differentiatiestructuur te beoordelen; en omgekeerd lokken tekortkomingen in de prestaties de belangen van actoren uit. Tenslotte schept de evolutie van maatschappelijke subsystemen nieuwe uitdagingen, beperkingen en mogelijkheden voor het nastreven van belangen en het uitdragen van culturele ideeën.

Leave a Reply