Corvée

CORVÉE , dwangarbeid, opgelegd door een veroveraar aan de overwonnenen, of door een regering aan de burgers onder haar jurisdictie. Corvee-arbeid is een van de duidelijkste kenmerken van het centralisme in de staten van het oude Nabije Oosten; het manifesteert zich in enorme bouwprojecten die gedurende lange perioden de arbeid van grote groepen mankracht vereisten. De aard van de arbeid verschilde van plaats tot plaats en van periode tot periode. Verschillende termen die op deze functie wijzen zijn ook te vinden in de context van landeigendom, beroepen, pachtvoorwaarden, enz. Zowel vrouwen als mannen konden worden opgeroepen voor dwangarbeid, en zelfs dieren werden voor bepaalde doeleinden gevorderd. Aan de andere kant konden bepaalde individuen, leden van bepaalde ambachten, en verschillende sociale lagen en nederzettingen worden vrijgesteld van de corvee, als een persoonlijk of collectief privilege.

De verscheidenheid in vormen, terminologie, en oorsprong van de corvee wordt ook weerspiegeld in de bijbelse tekst. Drie afzonderlijke termen worden gebruikt, maar zij worden soms naast elkaar gebruikt, een teken dat het oorspronkelijke onderscheid vervaagd is (zie Ex. 1:11-12): (1) mas oved (Gen. 49:10; Joz. 16:10, enz.; “verplichte arbeid”), en soms mas alleen (b.v. i Kon. 4:6; 5:27). Deze uitdrukking is afgeleid van het Kanaänitische massu, “corvée-arbeider”, waarvan melding wordt gemaakt in *El-Amarna en *Alalakh. Op een Hebreeuws zegel uit de zevende eeuw v. Chr. staat “toebehorend aan Pelaja die de leiding heeft over de mas”. (2) sevel (= Akk. sablum), een term die voorkomt in de Mari documenten (18e eeuw v. Chr.). De bijzondere betekenis ervan is een arbeidseenheid voor gebruik in noodgevallen. Het komt driemaal voor in de Bijbel, in Koningen 11:28; Psalmen 81:7; en Nehemia 4:11. Van dezelfde stam afgeleide zelfstandige naamwoorden komen ook in de Schrift voor: sivlot (“lasten”: Ex. 1:11; 2:11; 5:4-5; 6:6-7); sabbal (“lastdrager”: i Kon. 5:29; ii Kron. 2:1, 17; 34:13); subbolo (“zijn last”: Jes. 9:3; 10:27; 14:25). (3) perekh, waarvan soms wordt gezegd dat het een term is, van Mesopotamische oorsprong, voor dwangarbeid; maar de algemene betekenis in de Bijbel lijkt “hardheid” of “meedogenloosheid” te zijn (Ex. 1:11-12; Lev. 25:43, 46; Ezech. 34:4). De kinderen Israëls raakten in de loop van hun omzwervingen vertrouwd met corvee-arbeid (Ex. 1:11, e.a.), aangezien de slavernij in Egypte een langdurige periode van verplichte arbeid was. Tijdens de Israëlitische verovering was corvee-arbeid een van de aanwijzingen voor de aard van de betrekkingen tussen de Kanaänitische bevolking. Volgens het bijbelse verslag waren de Israëlieten soms onderdanen van de Kanaänieten en soms was de positie omgekeerd (Gen. 49:15; Richt. 1:33, e.a.). Er zijn mensen die denken dat Jozua, door de Gibeonieten te dwingen “houtbewerkers en waterruikers” te worden (Joz. 9:21), hen in feite corvee-arbeid oplegde. Corvee-arbeid werd pas een permanente instelling in de periode van de monarchie. Volgens ii Samuël 20:24 was de minister die “over de heffing” ging een van de hoogste ambtenaren in het regime van David. Het schijnt dat hij een buitenlander was, die vanwege zijn deskundigheid aan de koninklijke staf was toegevoegd. Dezelfde ambtenaar diende Salomo en Rehoboam (i Kon. 4:6; 12:18; ii Kron. 10:18). Mogelijk waren in het begin alleen de buitenlandse elementen in het land verplicht zich te onderwerpen aan corvee-arbeid (i Koningen 9:20-22; ii Kron. 8:7-9); pas later werd Salomo gedwongen verplichte arbeid te eisen van de bevolking om de enorme bouwprojecten die hij had ondernomen te kunnen uitvoeren. Sommige geleerden hebben verondersteld dat mas oved de term was die werd toegepast wanneer buitenlandse arbeidskrachten werden gebruikt en dat sevel een aanduiding was voor een Israëlitische beroepsbevolking. Maar een dergelijk onderscheid is niet voldoende duidelijk, zelfs als het corvee dat Salomo oplegde aan de stammen van het Huis van Jozef sevel werd genoemd (i Koningen 11:28). Mendelsohn suggereerde dat mas (of sevel) de corvée was die voor korte perioden werd geheven van vrije mannen. Volgens hem betekent de term mas oved “staatsslavernij”. De bijbel vermeldt dat Salomo dertigduizend mannen stuurde om ceders te hakken in Libanon voor de bouw van de tempel, in maandelijkse ploegen van tienduizend (i Koningen 5:26-28). Evenzo had hij de beschikking over zo’n zeventigduizend “korvée-arbeiders” en tachtigduizend “houwers in de bergen” (i Koningen 5:29 e.v.). Er is een aanwijzing voor de voortzetting van de corveetraditie in de regering van Asa (i Koningen 15:22). Asa bouwde Geba Benjamin met stenen die door zijn onderdanen uit Rama waren meegenomen: “Toen deed koning Asa een proclamatie aan geheel Juda; niemand was vrijgesteld….” (d.w.z., niemand kon het corvee weigeren). Volgens ii Kronieken 34:13 repareerde koning Josia de Tempel met de arbeid van sabbalim (“corvee-arbeiders”). Er was ook corvee-arbeid tijdens de periode van de terugkeer naar Sion. De muur rond Jeruzalem werd gebouwd door corvée-arbeiders (Neh. 4:11).

bibliografie:

Artzi, in: bies, 18 (1954), 66-70; Biram, in: Tarbiz, 23 (1951/52), 127-42; Maisler (Mazar), in: bjpes, 13 (1947), 105-14; Evans, in: Revue d’Assyriologie, 57 (1963), 65-78; Mendelsohn, in: basor, 167 (1962), 31 e.v.; J. Nougayrol, Le palais royal d’Ugarit, 3 (1955), index; Oppenheim, in: jqr, 36 (1945/46), 171 e.v.; de Vaux, Anc Isr, 126-7, 138-40, 218-20; Held, in: jaos, 88 (1968), 90-96. aanv. bibliografie: M. Powell (ed.), Labor in the Ancient Near East (1987); cad m/i i: 327; S. Ahituv, Handbook of Ancient Hebrew Inscriptions (1992), 126; S.D. Sperling, The Original Torah (1998), 54-56.

Leave a Reply