Caesaropapisme

Deze term drukt de opvatting uit van een regering waarin de hoogste koninklijke en sacerdotische bevoegdheden in één lekenheerser zijn verenigd. Hoewel de term zelf een recentere muntslag is, is het concept zeer oud en werd het vooral toegepast op het soort regering dat door de keizer in Constantinopel werd uitgeoefend. De reden voor het ontstaan van dit soort regering lag in de opvatting van de Romeinse keizer dat hij als opperste hoofd van het gekerstende Romeinse Rijk moest zorgen voor alle aangelegenheden die het Rijk betroffen. Het christendom had aan het Romeinse Rijk een grote kracht van samenhang verleend en het een kracht gegeven die de verschillende heterogene elementen met elkaar verbond. Deze overweging, samen met de bijzondere functies die de priesters in een christelijke gemeenschap hadden, verklaart de pogingen die de keizers vanaf de 4e eeuw ondernamen om het christelijke lichaamspolitiek te controleren door hun onderdanen het geloof op te dragen en door hogere kerkelijke functionarissen, met name patriarchen en bisschoppen, te benoemen en te ontslaan.

Caesaropapisme was in wezen niets minder dan de overplanting van de functie van de oude Romeinse keizer als pontifex maximus op de christelijke Romeinse keizer. De grondgedachte van het caesaropapisme was dat de keizer als de goddelijk benoemde plaatsvervanger van de godheid op aarde, dat wil zeggen van de pantokrator, de autokrator was die zich als enige geroepen achtte om te zorgen voor eenheid, vrede en orde binnen het christelijke rijk. Zoals in de hemelse orde slechts één wezen alle macht verenigde, zo moest er in de aardse orde slechts één vorst zijn.

Hoewel de tekenen van het caesaropapisme in de loop van de 5e eeuw steeds duidelijker werden, drong het in de sfeer van de praktische politiek door in het henoticon van keizer Zeno (482), waarin hij eenzijdig en in weerwil van het Concilie van Chalcedon het geloof voor zijn onderdanen verordende; tegelijkertijd begon hij met keizerlijke benoemingen en ontzettingen van prelaten. Het Caesaropapisme bereikte zijn hoogtepunt in de regering van Justinus i (527-565), die, doordrongen van de idee van monarchie, in alle opzichten handelde als koning en priester. In zijn tijd kon men werkelijk zeggen dat er “één staat, één wet, één Kerk” was.

Het Caesaropapisme bleef, met wijzigingen, het regeringsprincipe van Byzantium gedurende het gehele millennium van zijn bestaan. De breuk tussen het pausdom en Constantinopel was voor een zeer groot deel te wijten aan de caesaropapale vorm van de keizerlijke regering. Het was duidelijk dat het pausdom, als hoeder van de christelijke regeringsopvatting, zich niet bij deze gang van zaken kon neerleggen. Hoewel in de Westeuropese Middeleeuwen caesaropapisme nauwelijks een leerstellige mogelijkheid was, werd het Byzantijnse merk van caesaropapisme voortgezet in tsaristisch Rusland: bewijzen van caesaropapisme konden ook worden ontdekt bij protestantse vorsten, toen cuius regio, eius religio werd toegepast. Soortgelijke opmerkingen kunnen worden gemaakt over het josephinisme, het febronianisme, en gedeeltelijk ook over het gal licanisme, waar het principe werd aangenomen dat de heerser een jus maiestatis circa sacra had.

Bibliografie: k. jÄntere, Die römische Weltreichsidee, tr. i. hollo (Turku 1936). v. martin, Les Origines du gallicanisme, 2 v. (Paris 1939). h. berkhof, Kirche und Kaiser (Zürich 1947). j. gaudemet, L’Église dans l’empire Romain (Parijs 1958). o. treitinger, Die oströmische Kaiser- und Reichsidee (2d ed. Darmstadt 1956). h. raab, Lexikon für Theologie und Kirche, ed. j. hofer en k. rahner, 10 v. (2d, nieuwe ed. Freiburg 1957-65) 6:289-295. h. rahner, Kirche und Staat im frühen Christentum (München 1961).

Leave a Reply