Buitenbaarmoederlijke zwangerschap en spiraaltjes; incidentie, risicopercentage en predictieve factoren
Tijdens een periode van 4 jaar, 1974-77, ondergingen in de provincie Uppsala; Zweden, 203 vrouwen een operatie voor buitenbaarmoederlijke zwangerschap met histologisch bewijs van de diagnose. Voor de vrouwelijke bevolking in de vruchtbare leeftijd komt dit overeen met 0,11 ectopieën per 100 vrouwen van 15-44 jaar, of 1,08 per 100 aangemelde zwangerschappen, of 1,53 per 100 geboorten. Vijfenvijftig van de vrouwen met een buitenbaarmoederlijke zwangerschap gebruikten een intra-uterien spiraaltje (48 een koperhoudend spiraaltje en 7 een ander type spiraaltje), en 6 vrouwen gebruikten een anticonceptiemiddel met een lage dosering progestagenen. Voor gebruiksters van een koperdragend spiraaltje werd het risico van een buitenbaarmoederlijke zwangerschap geschat op 0,15 per 100 vrouwenjaren. Bij vergelijking van dit laatste risicopercentage met het totale incidentiepercentage van 0,11 moet worden opgemerkt dat de populaties die de noemer vormen in deze twee percentages verschillen wat enkele cruciale kenmerken betreft. Nullipariteit en predisponerende factoren werden statistisch significant vaker aangetroffen bij niet-IUD-gebruikers met een ectopische zwangerschap dan bij IUD-gebruikers. Dergelijke predisponerende factoren komen wellicht minder vaak voor bij spiraaltje-gebruikers, zoals in andere populaties. Dit kan verklaren waarom ectopische zwangerschap minder vaak voorkomt dan theoretisch verwacht wordt bij spiraaltje-gebruikers. Het vermogen van het spiraaltje om ectopische zwangerschappen te voorkomen kan dus aanzienlijk geringer zijn dan eerder is beweerd.
Leave a Reply